God spaart de takken nietWees niet hoogmoedig, maar vrees! Want indien God de natuurlijke takken niet gespaart heeft, Hij zal ook u niet sparen (Romeinen 11:20, 21).
Voor een evenwichtig begrip van deze waarschuwing, moeten wij de leer in Romeinen 1 t/m 8 als grondslag nemen.
Door hun zonden staan zowel Joden als niet-Joden onder het oordeel. Uitsluitend door genade kunnen zij behouden worden. Door de wet te onderhouden, kan niemand het heil verdienen, want allen zijn zondaars. De redding is een geschenk van God, verleend aan wie in Christus gelooft.
Van buiten af is er niets dat ons van Gods liefde kan scheiden (Romeinen 8:35, 39). Op basis van een verkeerde interpretatie van deze tekst, beweren sommigen dat het onmogelijk is voor een christen afvallig te worden. Hoewel geen uitwendige kracht ons van God kan wegscheuren, leren vele teksten dat wij toch zelf de verkeerde weg kunnen kiezen en afdwalen. Daaronder primeren de waarschuwingen in Romeinen 11, dat takken op Gods boom verwijderd kunnen worden. Bij het overwegen van deze waarschuwingen moeten wij beseffen dat Gods genade ons alles schenkt wat wij nodig hebben om op die boom te blijven. Wij worden weggehakt uitsluitend indien wij Christus de rug toekeren.
In Romeinen 9 t/m 11 bespreekt Paulus de nieuwe aard van Gods uitverkoren volk en verklaart waarom de meeste Joden Christus hebben verworpen.
De Joden waren geneigd te denken dat zij behouden zouden worden omdat zij afstammelingen van Abraham waren.
Johannes de Dopen had geleerd dat dit niet waar is: Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en Sadduceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; en beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. Reeds ligt de bijl aan de wortel der bomen: iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen (Matteüs 3:7 t/m 10).
Paulus verwijst naar Ismaël en Esau als bewijs dat het geen kwestie van lichamelijke geboorte is. Hoewel nageslacht van Abraham, werden zij niet bij Gods volk gerekend (Romeinen 9:6 t/m 15). Zelfs van Israël werd slechts een overblijfsel behouden (Romeinen 9:27, 29). God beslist wie wel en wie niet bij Zijn volk is, en Hij zei dat wie de Messias verwerpt uit het volk zal worden uitgeroeid (Handelingen 3:23; zie Deuteronomium 18:15, 18, 19; Numeri 15:30, 31; Handelingen 7:37).
Nu kan iedereen, Jood of niet-Jood, die in Christus gelooft, behouden worden (Romeinen 10:8 t/m 15). Nu hangt het van geloof en geestelijke wedergeboorte af, niet van lichamelijke geboorte (1 Petrus 1:23).
Maar dit evangelie moet gehoorzaamd worden, en velen onder de Joden weigerden te gehoorzamen: Maar niet allen hebben aan het evangelie gehoor gegeven. Want Jesaja zegt: Here, wie heeft geloofd wat hij van ons hoorde? Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus. Maar ik vraag: hebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: Over de ganse aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der wereld hun woorden. Maar ik vraag: heeft Israël het dan niet verstaan? Vooreerst zegt Mozes: Ik zal u naijverig maken op wat geen volk is, toornig op een onverstandig volk. En Jesaja waagt het te zeggen: Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen. Maar van Israël zegt hij: De ganse dag heb Ik mijn handen uitgestrekt naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk (Romeinen 10:16 t/m 21).
In Romeinen 11 zegt Paulus dat, hoewel de meeste Joden de Messias verworpen hadden, God Zijn volk toch niet verworpen had, want alle Joden kunnen toch behouden worden door Christus aan te nemen. De verwerping van de Christus door de Joden maakte deel uit van Gods plan. Daardoor was het gemakkelijker de gelovige niet-Joden aan Gods volk toe te voegen.
Paulus vergelijkt dan Gods volk met een olijfboom. De wortel is heilig en is de wortel heilig, dan ook de takken (Romeinen 11:16). Maar dode takken worden afgesneden. Zij zijn om hun ongeloof weggebroken (Romeinen 11:20). Joden die Christus niet aanvaarden, worden uit Gods volk verwijderd. Niet-Joden die in Christus geloven, worden op Gods boom geënt, hoewel ze oorspronkelijk van een wilde boom kwamen.
Maar de gelovige heiden mag niet hooghartig zijn: Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden. Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen. Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden. Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten. Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen, naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden (Romeinen 11:19 t/m 24).
Of men nu Jood of niet-Jood is, kan men nu uitsluitend door geloof een tak op Gods boom zijn. En wij moeten vrezen, want indien wij ongelovig of ongehoorzaam zijn, worden wij weggekapt. Want evenals gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun ongehoorzaamheid, zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u betoonde ontferming ook zij thans ontferming zouden vinden. Want God heeft hen allen onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen (Romeinen 11:30 t/m 32).
Hier herhaalt Paulus het hoofdthema van de Romeinenbrief, dat alle mensen, Joden of niet-Joden, zondaars zijn en alleen uit genade door geloof in Christus behouden kunnen worden. En hij voegt de waarschuwing er aan toe dat wij ons geloof in stand moeten houden, anders worden wij afgesneden. En afgehakte takken kunnen opnieuw geënt worden wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven (Romeinen 11:23, 24).
Jezus maakt een gelijkaardige vergelijking: Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, neemt Hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit Hij, opdat zij meer vrucht drage. Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb; blijft in Mij, gelijk Ik in u. Evenals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, als zij niet aan de wijnstok blijft, zo ook gij niet, indien gij in Mij niet blijft. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. Wie in Mij niet blijft, is buitengeworpen als de rank en is verdord, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur en zij worden verbrand. Indien gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden. Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn (Johannes 15:1 t/m 8).
God spaart de takken niet. Een tak in Christus die geen vrucht draagt, wordt weggenomen. Takken die wel vrucht dragen, worden gesnoeid om nog meer vrucht te kunnen dragen. Een gesnoeide tak werd als gereinigd beschreven. Daarom zegt Jezus: Gij zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb (vers 3).
Jezus zegt: Ik ben de ware wijnstok. Vele godsdienstige mensen zijn takken op valse wijnstokken die als onkruid uit de tradities en leerstellingen van mensen ontspruiten.
Nadat Jezus de godsdienstige mensen van zijn tijd een zware berisping had gegeven, vroegen zijn discipelen Hem: Weet Gij, dat de Farizeeën, toen zij dit woord hoorden, er aanstoot aan namen? Hij antwoordde hun en zeide: Elke plant, die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. Laat hen gaan, blinden zijn zij, die blinden leiden. Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen (Matteüs 15:12 t/m 14). Jezus had de Farizeeën net gezegd: Huichelaars, terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij. Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren, die geboden van mensen zijn (Matteüs 15:7 t/m 9).
Deze zijn godsdienstige mensen. Zij eren God. Maar zij wandelen op de brede weg naar het verderf omdat zij blindelings blinde leiders volgen. Zij denken dat zij takken aan Gods boom zijn, maar zij worden uitgeroeid omdat zij in werkelijkheid met een plant verbonden zijn, die God niet heeft geplant. Keer menselijke kerken de rug toe en dien God in de gemeente van Christus.
Want het is nu de tijd, dat het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods? (1 Petrus 4:17).
Welk een heerlijk voorrecht dat wij uit genade takken op Gods boom mogen zijn, dat wij aan de saprijke wortel van de olijf deel hebben gekregen, dat wij takken op de heilige wortel kunnen zijn (Romeinen 11:16, 17), dat wij vrucht kunnen dragen doordat wij in Christus blijven en Zijn woord in ons blijft (Johannes 15:1 t/m 8).
God spaart de takken niet. Laten wij derhalve ... God vereren op een Hem welbehagelijke wijze met eerbied en ontzag, want onze God is een verterend vuur (Hebreeën 12:28, 29). Ziet daarbij toe, dat niemand verachtere van de genade Gods (Hebreeën 12:15).
Roy Davison
De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).