De HERE zal erin voorzien
(Genesis 22:14)Toen sloeg Abraham zijn ogen op en daar zag hij een ram achter zich, met zijn horens verward in het struikgewas. En Abraham ging en nam de ram en offerde hem ten brandoffer in plaats van zijn zoon. En Abraham noemde die plaats: De Here zal erin voorzien; waarom nog heden gezegd wordt: Op de berg des Heren zal erin voorzien worden (Genesis 22:13, 14).
Dit was nadat Abraham bereid was Gods bevel te gehoorzamen om zijn zoon, Isaak, als een brandoffer te offeren. Hij was bereid dit te doen omdat hij op Gods belofte volledig vertrouwde dat Isaak de vader van zijn nakomelingen zou worden (Genesis 17:21).
Dit wordt in het Nieuwe Testament uitgelegd: Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Isaak ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren, hij, tot wie gezegd was: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen (Hebreeën 11:17 t/m 19).
In dit geloof zei Abraham aan zijn knechten, Blijft gij hier met de ezel, terwijl ik en de jongen daarginds heengaan; wanneer we hebben aangebeden, zullen wij tot u terugkeren (Genesis 22:5). Hoewel hij ten volle van plan was Gods bevel te gehoorzamen, was hij overtuigd dat zowel hij als Isaak terug zouden komen.
In dit geloof, toen Isaak hem vroeg, Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam ten brandoffer? antwoordde hij, God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon (Genesis 22:7, 8).
Volgens het geloof van Abraham, heeft God inderdaad in het Lam als offer voorzien. Zoals Abraham, mogen wij op Gods voorzienigheid vertrouwen. Abrahams offer van zijn zoon was een voorafbeelding van het geven van Gods Zoon als offer voor de zonden van de wereld.
Naast het voorzien in het offer voor onze zonden opdat wij gered kunnen worden, breidt Gods voorzienigheid zich uit tot alle aspecten van ons leven, Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij (Handelingen 17:28).
Zoals Elihu zegt: Indien Hij ... zijn geest en zijn adem tot Zich terugnam, dan zou al wat leeft tegelijk de geest geven, en de mens zou wederkeren tot stof (Job 34:14, 15).
Wat droevig dat zo velen hun vertrouwen in het drijfzand van de humanistische filosofie stellen i.p.v. in het woord van God. Zij geloven liever dat het leven door de voorzienigheid van een geesteloos, materialistische evolutie bestaat, dan door de voorzienigheid van God die in zes dagen de hemel en de aarde, de zee en al wat daarin is, gemaakt heeft (Exodus 20:11).
Zulke mensen hebben de waarheid Gods vervangen door de leugen en het schepsel vereerd en gediend boven de Schepper (Romeinen 1:25).
God wordt toornig wanneer mensen, die Hij naar Zijn eigen geestelijk beeld geschapen heeft, ondankbaar zijn en Zijn voorzienigheid verloochenen: Want toorn van God openbaart zich van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, daarom dat hetgeen van God gekend kan worden in hen openbaar is, want God heeft het hun geopenbaard. Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben. Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart (Romeinen 1:18 t/m 21).
Moest God Zijn Geest en Zijn adem tot Zich terugnemen, zou het leven op aarde ophouden te bestaan. God heeft het heelal niet als een opgewonden uurwerk geschapen, dat nu vanzelf loopt. De Zoon van God, door Wie de wereld geschapen werd, draagt alle dingen door het woord zijner kracht (Hebreeën 1:11 t/m 13).
Al het goede waarvan wij genieten, hebben wij door de voorzienigheid van God: Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten (Jakobus 1:17).
Hoewel God de mens een keuze tussen goed en kwaad heeft gegeven, en hoewel alle mensen verkiezen te zondigen, begeleidt God de aangelegenheden van deze wereld zodanig dat het goede de overhand zal krijgen. Hij heeft beloofd dat Hij alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn (Romeinen 8:28).
Zoals Jozef aan zijn broers zei, die hem in Egyptische slavernij verkocht hadden: Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden (Genesis 50:20).
Gods gebruik van hun kwade daad om iets goeds te bereiken, neemt hun verantwoordelijkheid voor hun keuze niet weg.
Van Jozef hebben zij om vergiffenis gevraagd: Nu dan, vergeef toch de overtreding der dienaren van de God van uw vader (Genesis 50:17). Jozef was bereid om te vergeven en hun uiteindelijk oordeel aan God over te laten: Vreest niet, want ben ik in Gods plaats? ... Vreest dus niet, ik zal u onderhouden en ook uw kinderen. Zo troostte hij hen en sprak tot hun hart (Genesis 50:19, 21).
Dit is een voorbeeld van de voorzienigheid van God ondanks het kwade. Degene die de slechte broers hebben verworpen en tot slavernij verkocht, werd door God gebruikt om in hun noden en de noden van hun kinderen te voorzien. Dit is een voorafbeelding van Gods reddende voorzienigheid door Christus.
Nadat Hij ons redt, helpt God ons ook het kwade te vermijden en in gerechtigheid te wankelen: Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt (1 Korintiërs 10:13).
God in Zijn goedertierenheid voorziet in alles wat wij nodig hebben om gered te worden: Genade en vrede worde u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus onze Here. Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst (2 Petrus 1:2 t/m 4).
Gods voorzienigheid betekent niet dat er niets is dat wij in respons moeten doen. Petrus vervolgt: Maar schraagt om deze reden met betoon van alle ijver door uw geloof de deugd, door de deugd de kennis, door de kennis de zelfbeheersing, door de zelfbeheersing de volharding, door de volharding de godsvrucht, door de godsvrucht de broederliefde en door de broederliefde de liefde (jegens allen). Want als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht voor de kennis van onze Here Jezus Christus. Want bij wie zij niet zijn, die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten (2 Petrus 1:5 t/m 9).
God voorziet in alles wat wij nodig hebben om behouden te worden. Het zal nooit de schuld van God zijn dat iemand wordt verloren. Let op het woord als, als deze dingen bij u aanwezig zijn en overvloedig worden, laten zij u niet zonder werk of vrucht.
Onze roeping en uitverkiezing leidt uiteindelijk tot redding uitsluitend indien wij gebruik maken van de geestelijke middelen die God voorziet. Petrus vervolgt met deze slotsom: Beijvert u daarom des te meer, broeders, om uw roeping en verkiezing te bevestigen; want als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen. Want zo zal u rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onze Here en Heiland, Jezus Christus (2 Petrus 1:10, 11). Let weer op het woord als, als gij dit doet, zult gij nimmer struikelen.
Wie beheerst uw leven? Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de Here bestiert zijn gang (Spreuken 16:9). Indien uw gang anders is dan wat u zich voorgesteld had, wees niet bezorgd. God weet wel wat Hij doet.
Blijf plannen maken, maar vergeet niet dat God iets heel anders voor u in petto kan hebben. Welaan dan, gij, die zegt: Vandaag of morgen gaan wij op reis naar die en die stad, wij zullen er een jaar doorbrengen, zaken doen en winst maken; gij, die niet (eens) weet, hoe morgen uw leven zijn zal! Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt; in plaats van te zeggen: Indien de Here wil, zullen wij leven en dit of dat doen (Jakobus 4:13 t/m 15).
Zoals Abraham, laten wij volledig op Gods voorzienigheid vertrouwen. Op de berg des Heren zal erin voorzien worden (Genesis 22:14).
In profetie stelt de berg des Heren de gemeente van Christus voor. Jesaja zei van het Messiaanse rijk: En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen. En vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem (Jesaja 2:2, 3 // Mica 4:1).
In de eerste eeuw ging dit in vervulling toen de gemeente ontstond en het evangelie ging vanuit Jeruzalem tot in de hele wereld.
Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen (Hebreeën 12:22, 23).
In de gemeente van Christus worden wij van alles voorzien wat wij nodig hebben om gered te worden, en God heeft beloofd dat, indien wij in ons leven Zijn koninkrijk en Zijn gerechtigheid boven alles zoeken, Hij ook in al onze dagelijkse noden zal voorzien (Matteüs 6:33).
De HERE zal erin voorzien (Genesis 22:14).
Roy Davison
De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).