Wat geloofden de eerste christenen?Zowat tweeduizend jaren zijn voorbijgegaan nadat een Timmerman in Galilea een boodschap begon te verkondigen die de wereld zou veranderen. Hij zei dat Hij een gemeenschap zou vormen die eeuwig zou bestaan (Matteüs 16:18). Kort na zijn dood werd de gemeente van Christus gesticht. Zijn leer werd als met de wind tot alle delen van de wereld verspreid.
Maar dat was lang geleden. Intussen is er veel veranderd. Vele valse leraars zijn opgestaan, zoals Jezus voorspelde. In onze tijd worden de mensen met zulke een verzameling tegenstrijdige leerstellingen en praktijken geconfronteerd dat velen weten niet wat zij moeten geloven.
Waarom niet tot de bron gaan en de vraag stellen: Wat geloofden de eerste christenen? Hoe was de gemeente in het begin?
In de bijbel, in het Nieuwe Testament, wordt de gemeente van de eerste eeuw beschreven.
Het is betreurenswaardig dat velen in onze tijd, die zich wel christen noemen, zowat niks geloven! De eerste christenen hadden een geloof dat de wereld veroverde.
Wat is geloof?
Door betrouwbaar getuigenis te aanvaarden, kunnen wij dingen weten die wij niet persoonlijk hebben meegemaakt. Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet (Hebreeën 11:1).
Hebt u iemand horen zeggen, Dat geloof ik alleen als ik het zie? Dit is niet redelijk, want indien men iets ziet, hoeft men het niet te geloven.
Geloof is het aanvaarden van getuigenis. Bijvoorbeeld, hoe weet u dat Socrates een Griekse filosoof was? Dit weet u door geloof. U gelooft wat Plato en anderen over hem geschreven hebben, hoewel Socrates zelf geen geschriften heeft nagelaten.
Geloof in God berust op bewijsmateriaal en getuigenis. De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk zijner handen (Psalm 19:1). De schepping bewijst Gods bestaan. Wij aanvaarden het bewijs.
Indien u de woorden zag, God is goed, gevormd door schelpen op het zand naast de zee, welke gevolgtrekking zou u maken? Zou iemand u wijs kunnen maken dat de golven die schelpen per toeval in die vorm hadden geworpen? Neen, u zou weten dat iemand daar voor u was geweest, die de woorden met de schelpen op het zand had gevormd.
Wanneer wij de ingewikkelde systemen van leven op aarde gadeslaan, weten wij dat Iemand deze dingen heeft gemaakt: Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien (Romeinen 1:20).
Johannes zegt dat christelijk geloof op getuigenis berust: Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft. Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon (1 Johannes 5:9, 10).
Wij aanvaarden vele dingen door geloof in het getuigenis van mensen. Gods getuigenis is groter. Er is geen verontschuldiging voor het niet aanvaarden van de waarheden waarvan Hij getuigt. Wie Gods getuigenis verwerpt, noemt Hem een leugenaar.
Geloof is een geldige methode om kennis te vergaren. Sommigen zeggen, U weet niet dat God bestaat, u gelooft maar dat Hij bestaat. Ze zijn mis. I weet dat God bestaat. Mijn kennis berust op geloof, dat is waar. Maar het getuigenis is betrouwbaar en het bewijsmateriaal is beslissend, onomstotelijk.
Weet u dat Napoleon te Waterloo werd verslagen? Ja, dit weet u, maar niet doordat u aan de veldslag hebt deelgenomen, maar door geloof in geschreven getuigenis.
Zo ook weten wij dat Jezus uit de dood is opgestaan (1 Korintiërs 15:3 t/m 8). Het christelijk geloof berust op het getuigenis van ooggetuigen. Hun getuigenis is in het Nieuwe Testament bewaard.
Johannes getuigt: Hetgeen was van den beginne, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze (eigen) ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des levens - het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons geopenbaard is - hetgeen wij gezien en gehoord hebben, verkondigen wij ook u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben (1 Johannes 1:1 t/m 3).
Petrus getuigt: Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van zijn majesteit (2 Petrus 1:16).
De eerste christenen geloofden God.
Zonder geloof is het onmogelijk (Hem) welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken (Hebreeën 11:6).
De eerste christenen geloofden niet alleen dat God bestaat, zij geloofden Zijn getuigenis ook, het woord van God.
En daarom danken ook wij God onophoudelijk, dat gij, toen gij het gepredikte woord Gods van ons hebt ontvangen, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam is in u, die gelooft (1 Tessalonicenzen 2:13).
De eerste christenen geloofden de Schrift.
Jezus leerde dat de Schriften betrouwbaar zijn. Hij zei: De Schrift kan niet gebroken worden (Johannes 10:35).
Jezus bevestigde gebeurtenissen in het Oude Testament. Hij verwees naar de schepping van Adam en Eva (Matteüs 19:4). Hij verwees naar de moord van Abel (Matteüs 23:35). Hij verwees naar Noach en de vloed (Matteüs 24:37, 38). Hij vermeldt de vernietiging van Sodom en Gomorra (Matteüs 10:15; 11:23, 24). Hij verwijst naar de vlucht van Lot uit Sodom en naar zijn vrouw die een zoutpilaar werd (Lucas 17:28, 29, 32). Jezus verwijst naar de tijd toen er voor drie jaren en zes maanden geen regen was op het gebed van Elia (Lucas 4:25). Hij vermeldt de genezing van Naäman de melaatse (Lucas 4:27). Hij zegt dat Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was (Matteüs 12:40).
Mensen die de waarheid van deze gebeurtenissen in het Oude Testament verloochenen, hebben geen recht zich christen te noemen omdat zij Christus niet geloven. Hij leerde dat deze dingen gebeurden. Zoals Hij aan de Joden zei: Want indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven. Maar indien gij zijn geschriften niet gelooft, hoe zult gij mijn woorden geloven? (Johannes 5:46, 47).
De eerste christenen beschouwden het Nieuwe Testament als Schrift. Petrus verwijst naar de geschriften van Paulus als Schrift (2 Petrus 3:14 t/m 16). Paulus haalt het Evangelie van Lucas aan (Lucas 10:7) als Schrift (1 Timoteüs 5:18).
De eerste christenen geloofden dat de Schriften door God zijn ingegeven: Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust (2 Timoteüs 3:16, 17) Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken (2 Petrus 1:20, 21). De woorden die zij gebruikten waren van God afkomstig: Hiervan spreken wij dan ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken (1 Korintiërs 2:13). Door profetische schriften moest het evangelie onder alle volken bekendgemaakt worden (Romeinen 16:26).
De eerste christenen geloofden Jezus.
Zij geloofden dat Hij de Christus is, de Zoon van de levende God (Matteüs 16:16). Zij geloofden dat Hij uit de dood is opgestaan (1 Korintiërs 15:1 t/m 6). Zij geloofden dat Hij alle macht heeft in de hemel en op [de] aarde (Matteüs 28:18). Zij geloofden dat Hij het hoofd is van zijn gemeente (Efeziërs 1:22, 23). Zij geloofden dat Hij zal wederkomen (Openbaring 1:7). Zij geloofden dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden (Handelingen 10:39 t/m 43).
De eerste christenen geloofden dat er één geloof is.
Paulus spreekt van één Here, één geloof, één doop (Efeziërs 4:5). Hij geeft de waarschuwing, Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt (2 Korintiërs 13:5). Judas vermaant christenen tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is (Judas 3).
De eerste christenen geloofden dat Jezus de Heiland is.
Deze boodschap noemden ze 'het evangelie', 'het goed nieuws'.
Zij geloofden dat allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods (Romeinen 3:23, 24) en dat de redding uitsluitend door Christus is, die zelf onze zonden in zijn lichaam op het hout gebracht heeft (1 Petrus 2:24), En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden (Handelingen 4:12). Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Johannes 1:29).
Zij beschouwden geloof en belijdenis als noodzakelijk: want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis (Romeinen 10:10).
Zij geloofden dat een geestelijke wedergeboorte vereist is. Tenzij iemand wederom geboren wordt ...
Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan. (Johannes 3:3, 5).
De eerste christenen geloofden dat deze geestelijke wedergeboorte bij de doop plaatsneemt, waaruit men opstaat om in nieuwheid des levens te wandelen (Romeinen 6:3 t/m 5).
Paulus verklaarde dat God ons naar zijn ontferming heeft gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest (Titus 3:5).
Petrus heeft bevolen, Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave van de heilige Geest ontvangen (Handelingen 2:38). Zij geloofden dat de zonden bij de doop worden afgewassen: Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen (Handelingen 22:16) en dat de doop ons redt door de opstanding van Jezus Christus (1 Petrus 3:21). Jezus verkondigde, Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden (Marcus 16:16).
Wat geloofden de eerste christenen?
Op basis van sluitend bewijs en goddelijk getuigenis, geloofden zij in God, en dat Hij Zijn wil door heilige Schriften bekendmaakt. Zij geloofden dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt. Zij geloofden dat er één geloof is en dat christenen dat geloof moeten bewaren. Zij leerden dat geloof, bekering, belijdenis en doop noodzakelijk voor de redding zijn.
Om behouden te worden, moeten wij geloven wat de eerste christenen geloofden. Alleen door hun geloof te hebben, kunnen wij de redding en de hoop hebben, die zij hadden. Amen.
Roy Davison
De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).