“Verstaat wat de wil van de Heer is”
(Efeziërs 5:17 - Telos)

Het heelal bestaat door de wil van God: “Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want Gij hebt alles geschapen, en om uw wil was het en werd het geschapen” (Openbaring 4:11).

De wil van God is oppermachtig. Nadat God de Babylonische potentaat Nebuchadnezzar voor zeven jaar van zijn macht had afgezet en nadien hersteld, erkende hij de overmachtige wil van God: “Ja, alle bewoners der aarde worden als niets geacht; Hij doet naar zijn wil met het heer des hemels en de bewoners der aarde: en niemand is er, die zijn hand kan weerhouden of tot Hem kan zeggen: wat doet Gij?” (Daniël 4:35).

Toch kunnen mensen Gods wil verwerpen: “Maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren” (Lucas 7:30). Johannes de Doper was een profeet Gods. Toen deze godsdienstige leiders de boodschap van Johannes negeerden, verwierpen zij Gods raad (wil of beschikking) voor zichzelf.

Hoewel Gods wil de overhand heeft, verleent God aan de mens een beperkt gebied van optreden waarin hij de vrijheid heeft om persoonlijke keuzen te maken.

Een voorbeeld hiervan is de reis van Paulus naar Rome. Voor enige tijd wou hij naar Rome gaan. In zijn brief legt hij uit: “Doch ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat ik dikwijls het voornemen heb opgevat tot u te komen - waarin ik tot nu toe verhinderd ben” (Romeinen 1:13). Hij schrijft: “Want God, die ik met mijn geest dien in het evangelie van zijn Zoon, is mijn getuige, hoe ik onophoudelijk te allen tijde bij mijn gebeden uwer gedenk, biddende, of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden om tot u te komen” (Romeinen 1:9, 10).

Dit toont groot inzicht en een lovenswaardige houding: “Of mij eindelijk door de wil van God eens een weg gebaand moge worden”. Paulus begrijpt dat zijn plannen en handelingen aan Gods wil onderworpen zijn, dat hij uitsluitend kan optreden binnen de beperkingen die God heeft gesteld. In het vervolg reist hij inderdaad naar Rome - op kosten van de Keizer als Romeinse gevangene!

Het begrenzde keuzegebied van de mens is vergelijkbaar met een omheining waarbinnen een klein kind mag spelen. Zonder omheining zou het onveilig zijn. Binnen de omheining kan hij naar harte lust rondlopen en doen wat hij wil. Toch houdt zijn moeder hem in het oog voor het geval hij iets verzint dat de wensen van zijn ouders te buiten gaat!

Jezus zegt: “Zo bestaat bij uw Vader, die in de hemelen is, de wil niet, dat één dezer kleinen verloren gaat” (Matteüs 18:14). Waarom gaan mensen dan toch verloren? Niet doordat dit de wil van God is, maar doordat de intrinsieke vrijheid van de mens hem in staat stelt verkeerde keuzen te maken die slechte gevolgen hebben.

Jezus had net gezegd: “Wee de wereld om de verleidingen tot zonde. Want er moeten verleidingen komen, maar wee die mens, door wie de verleiding komt” (Matteüs 18:7).

De verkeerde keuzen van iemand kunnen iemand anders verleiden om te zondigen en verloren te gaan. Maar 'verleidingen moeten komen'. Waarom? Doordat dit intrinsiek is aan het vermogen van de mens om te kiezen.

Paulus behandelt de tegenwerping: “Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil?” (Romeinen 9:19). Sommigen proberen God de schuld voor hun eigen slechte keuzen te geven! Hoewel de wil van God uiteindelijk overmachtig is, zijn de mensen verantwoordelijk voor de keuzen die God hen toelaat te maken en voor de gevolgen.

Iedere ouder van een tiener begrijpt dit. Er komt een tijd wanneer de ouders hun kinderen moeten toelaten hun eigen keuzen te maken. Bij het opnemen van grotere keuzevrijheid, nemen zij ook op zich verantwoordelijkheid voor hun keuzen en de gevolgen. Alleen omdat de ouders hen toelieten een keuze te maken, betekent niet dat zij voor deze keuze of the gevolgen verantwoordelijk zijn.

Eén tiener maakte bezwaar: “Waarom heeft God de mensen niet zodanig gemaakt dat zij uitsluitend het goede konden kiezen?” Deze is een oneerlijke smoes. Welke tiener wil dat de vrijheid hem door God gegeven hoe dan ook beperkt zou worden! Hij houdt van zijn keuzevrijheid!
God schiep de mensen met het vermogen om te kiezen Hem lief te hebben of Hem te verwerpen. De liefde van degenen die vrijlijk kiezen Hem lief te hebben, weegt ruimschoots op tegen de ellende veroorzaakt door degenen die Zijn wil verwerpen.
Zoals Paulus verklaart: “Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil? Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt? Of heeft de pottebakker niet de vrije beschikking over het leem om uit dezelfde klomp het ene voorwerp te vervaardigen tot eervol, het andere tot alledaags gebruik? En als God nu, zijn toorn willende tonen en zijn kracht bekend maken, de voorwerpen des toorns, die ten verderve toebereid waren, met veel lankmoedigheid verdragen heeft - juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid?” (Romeinen 9:19 t/m 23).

Mensen zijn verloren doordat zij gekozen hebben de wil van God te verwerpen. Maar zelfs dan stelt God hen in staat behouden te worden indien zij zich bekeren en het geschenk van genade aannemen die Hij hen door het offer van Zijn Zoon aanreikt: “De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:9).

Om keuzevrijheid bij de mensen toe te staan, kan God niet beletten dat mensen verloren gaan. Toch heeft Hij alles wat mogelijk is gedaan om de verlorenen in staat te stellen behouden te worden door het zenden van Zijn Zoon: “Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te behouden” (Matteüs 18:11).


Jezus is gekomen om de wil van de Vader te doen.

“Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is de wil te doen van degene, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen” (Johannes 4:34). “Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft” (Johannes 6:38).

“Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft” (Johannes 5:30).

De Vader heeft gewild dat Jezus Zijn lichaam als zoenoffer zou geven: “Toen zeide Ik: zie, hier ben Ik - in de boekrol staat van Mij geschreven - om uw wil, o God, te doen” (Hebreeën 10:7).

De offeranden van het Oude Verbond waren niet voldoende als verzoening voor de zonde: “In de aanhef zegt Hij: Slachtoffers en offergaven, brandoffers en zondoffers, hebt Gij niet gewild, noch daarin een welbehagen gehad, hoewel zij naar de wet gebracht worden. (Doch) daarna heeft Hij gezegd: Zie, hier ben Ik om uw wil te doen” (Hebreeën 10:8, 9).


Door de wil van God is Christus gekomen om een offerande voor de zonde te zijn.
“Krachtens die wil zijn wij eens voor altijd geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus” (Hebreeën 10:10).

Paulus schreef aan de gemeenten van Galatië: “Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus, die Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar de wil van onze God en Vader, aan wie de heerlijkheid zij in alle eeuwigheid!” (Galaten 1:3 t/m 5).

Het is de wil van God dat wie in Christus gelooft, barmhartigheid, behoudenis en eeuwig leven zou ontvangen.

Jezus verklaarde: “En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongste dage. Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongste dage” (Johannes 6:39, 40).


God wil dat wij geheiligd worden.

Bij het waarschuwen van de Tessalonicenzen om ontucht te vermijden, zegt Paulus: “Want dit wil God: uw heiliging” (1 Tessalonicenzen 4:3).

Om deze heiliging te verwezenlijken, moeten wij door de wil van God geestelijk wedergeboren worden. “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil van een man, doch uit God geboren zijn” (Johannes 1:12, 13). “Naar zijn raadsbesluit heeft Hij ons voortgebracht door het woord der waarheid, om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen” (Jakobus 1:18).

Onze opname in Gods familie wordt ook een aanneming of een adoptie door de wil van God genoemd: “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde” (Efeziërs 1:3 t/m 6).

In Christus heeft God ons “het geheimenis van zijn wil” doen kennen “in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten” (Efeziërs 1:9, 10).

Als aangenomen zonen hebben wij een erfenis: “In Hem, in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil” (Efeziërs 1:11).


Wij moeten Gods wil doen om in Gods familie te zijn.
Jezus zei: “Want al wie doet de wil van mijn Vader, die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder” (Matteüs 12:50 // Marcus 3:35).

Jezus gaf deze waarschuwing: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil van mijn Vader, die in de hemelen is” (Matteüs 7:21).

Tot het einde toe moeten wij de wil van God blijven doen: “Want gij hebt volharding nodig, om, de wil Gods doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is” (Hebreeën 10:36).

“De wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid” (1 Johannes 2:17).

De brief aan de Hebreeën sluit met deze prachtige zegening: “De God nu des vredes, die onze Here Jezus, de grote herder der schapen door het bloed van een eeuwig verbond heeft teruggebracht uit de doden, bevestige u in alle goed, om zijn wil te doen, terwijl Hij aan ons doe, wat in zijn ogen welbehagelijk is door Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid” (Hebreeën 13:20, 21).


Om Gods wil te doen, moeten wij Gods wil kennen.

De Schriften maken Gods wil bekend. David schreef: “Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste” (Psalm 40:9). “Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Timoteüs 3:16, 17).

Men moet de wil van God leren kennen. David heeft gebeden: “Leer mij uw wil te doen, want Gij zijt mijn God, uw goede Geest geleide mij in een effen land” (Psalm 143:10).

Jezus noemt een voorwaarde voor het kennen van de wil van God: “Indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten, of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek” (Johannes 7:17). Eerst moet men Gods wil willen doen om te herkennen welke leer van God is.
Men moet zich dan naar de wil van God schikken om Gods wil echt te ervaren: “En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” (Romeinen 12:2).

Nadat hij over het geloof en de liefde van de christenen te Kolosse had gehoord, schreef Paulus: “Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (Kolossenzen 1:9).

“Weest daarom niet onverstandig, maar verstaat wat de wil van de Heer is” (Efeziërs 5:17 - Telos).


Wat hebben wij uit de Schrift over de wil van God geleerd?

Het heelal bestaat door de oppermachtige wil van God. Hoewel Gods wil uiteindelijk overmachtig is, verleent God aan de mens een beperkt gebied van handelen waarin hij vrijheid heeft om eigen keuzen te maken. Mensen kunnen de wil van God verwerpen en zijn voor de gevolgen verantwoordelijk.

Mensen gaan verloren, niet omdat dit de wil van God is, maar doordat de intrinsieke vrijheid van de mens hem in staat stelt verkeerde keuzen te maken die slechte gevolgen voor zichzelf en voor anderen hebben.

Jezus is gekomen om de wil van de Vader te doen door een offer voor de zonde te zijn.

Het is naar de wil Gods dat mensen die in Christus geloven, barmhartigheid, redding en eeuwig leven mogen ontvangen, dat zij door een geestelijke wedergeboorte geheiligd worden en door aanneming, zonen van God worden.

In Gods familie moeten wij tot het einde toe de wil van God blijven doen om de belofte van eeuwig leven te ontvangen.

Om Gods wil te doen, moeten wij Gods wil uit de Heilige Schrift kennen. Wij moeten Gods wil willen doen om Zijn wil te herkennen en wij moeten Gods wil echt doen om Zijn wil te ervaren.

“Weest daarom niet onverstandig, maar verstaat wat de wil van de Heer is” (Efeziërs 5:17 - Telos). Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).