God heeft de blijmoedige gever lief

In verband met hulpverlening schreef Paulus: ”En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief” (2 Korintiërs 9:7).


Geef niet met tegenzin of onder dwang!

In de gemeente van Christus dient iedereen te geven zoals hij zelf in zijn hart heeft voorgenomen en niet op basis van enige dwang.

Ooit heb ik een Pinkster-tentsamenkomst in Canada bijgewoond, waar plastieke emmers meerdere keren rond werden gestuurd om geld in te zamelen. Een half uur lang moedigde de prediker de mensen aan om steeds meer te geven. Hij zelf reed met een Cadillac.

Als bezoeker woonde ik eens een mis in West-Vlaanderen bij waar de priester langs elke rij stoelen met de collectezak liep en elke persoon recht in de ogen keek. Toen hij bij mij kwam, zei ik: “Nee, dank u.”

Wereldse kerken gebruiken vaak onbijbelse methoden om geld te verzamelen. Toen ik een jongen was, was er een gebouw in de buurt van ons huis dat wij de ‘Bingokerk’ noemden. De enige vermelding op het gebouw was een groot reclamebord met de woorden: ‘Bingo Every Thursday Night!’ Sommige kerken verkopen loten, hebben rommelmarkten en gebruiken allerlei trucjes om geld in te zamelen.

Sommigen misbruiken godsdienst om zichzelf te verrijken. Paulus waarschuwde Timoteüs over zulke mensen, “mensen die niet helder meer zijn van denken en het spoor der waarheid bijster geraakt zijn, daar zij de godsvrucht als iets winstgevends beschouwen” (1 Timoteüs 6:5).

Vrijgevigheid is een belangrijk aspect van het christen-zijn, en in de vergadering op de dag des Heren is er een gelegenheid om te geven (1 Korintiërs 16:2). Maar in de gemeente van Christus mogen wij de mensen niet onder druk zetten of wereldse middelen gebruiken om geld te verzamelen. Christenen geven zoals zij zich in hun eigen hart hebben voorgenomen en zoals de Heer hen heeft gezegend.

Kerkleiders hebben niet het recht om mensen te vertellen hoeveel zij moeten geven of om geloften te vragen om een bepaald bedrag te geven. Hoeveel iemand geeft, is tussen hem en God. Van niet-christenen mogen wij ook geen giften vragen en er wordt niet verwacht dat bezoekers aan onze samenkomsten iets geven.

Paulus schreef aan Filemon: “Ik heb niets buiten uw voorkennis willen doen, opdat wat goeds gij doet, niet uit dwang, maar vrijwillig zij” (Filemon 1:14). God wil dat wij vrijwillig uit liefde geven.


Wij geven blijmoedig omdat God ons zoveel heeft gegeven.

“Iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is, daalt van boven neder, van de Vader der lichten” (Jakobus 1:17). “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft” (Johannes 3:16), die “Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden” (Galaten 1:4). “Wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven” (Efeziërs 5:2). God is een milde gever en Hem willen wij gelijk zijn.


God wil dat wij onszelf aan Hem geven.

Paulus zegt dat de gemeenten van Macedonië vrijgevig waren, omdat zij eerst zichzelf aan God hadden gegeven: “Wij maken u de genade Gods bekend, broeders, die aan de gemeenten van Macedonië geschonken is. Want, doordat zij beproefd zijn gebleken in veel verdrukking, hebben hun overvloedige blijdschap en diepe armoede nog overvloedig de rijkdom van hun mildheid bevorderd; want (zij deden), dat getuig ik, wat zij konden, ja meer dan dat, en zij vroegen, met alle aandrang, uit eigen beweging van ons de gunst, deel te mogen nemen aan het dienstbetoon voor de heiligen, en zij gaven zich - zoals wij niet hadden durven verwachten - eerst aan de Here en door de wil van God ook aan ons” (2 Korintiërs 8:1 t/m 5).

Doordat zij zichzelf aan God hebben gegeven, zijn christenen uit liefde voor hun medemensen vrijgevig met hun tijd en middelen.


God wil dat wij vrijgevig zijn.

“Wie vriendelijk van oog is, die wordt gezegend, omdat hij de behoeftige van zijn brood geeft” (Spreuken 22:9).

Wij moeten vrijgevig zijn, zelfs voor vijanden: “Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten, indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken; want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd, en de HERE zal het u vergelden” (Spreuken 25:21, 22).


Wij dienen te delen.

Toen Johannes de Doper werd gevraagd: “Wat moeten wij dan doen?” antwoordde hij, “Wie een dubbel stel klederen heeft, dele mede aan wie er geen heeft, en wie spijzen heeft, doe evenzo” (Lucas 3:10, 11).

Paulus schreef: “Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wèl te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen” (1 Timoteüs 6:17 t/m 19).


God wil dat wij een schat in de hemel verzamelen.

Jezus zei: “Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. Maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt. Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” (Lucas 12:33, 34).


God zal ons zegenen als wij vrijgevig zijn.

“Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmede gij meet, zal u wedergemeten worden” (Lucas 6:38).

Indien wij een theelepeltje gebruiken om onze gaven uit te delen, zal God een theelepeltje gebruiken om ons te zegenen. Als wij een kiepauto gebruiken om te geven, zal God een kiepauto gebruiken om ons te zegenen.

Paulus legde de Korintiërs uit dat God voor hun behoeften zou zorgen indien zij vrijgevig waren: “(Bedenkt) dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten. En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief. En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn, gelijk geschreven staat: Hij heeft uitgedeeld, aan de armen gegeven, zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid. Hij nu, die zaad verschaft aan de zaaier en brood tot spijze, zal u uw zaaisel verschaffen en vermeerderen, en het gewas uwer gerechtigheid doen opschieten, terwijl gij in alles verrijkt wordt tot alle onbekrompenheid, welke door onze bemiddeling dankzegging aan God bewerkt” (2 Korintiërs 9:6 t/m 11).

Paulus zegt verder dat hun vrijgevigheid eer aan God brengt: “Want het dienstbetoon met deze ondersteuning draagt niet alleen bij tot de behoeften der heiligen, maar het is ook overvloedig door vele dankzeggingen aan God. Want door dit duidelijk blijk van hulpbetoon prijzen zij God om uw gehoorzaam belijden van het evangelie van Christus en om uw onbekrompen delen met hen en met allen” (2 Korintiërs 9:12, 13). Aan de gemeenten van Galatië werd gezegd: “Laten wij dus, daar wij de gelegenheid hebben, doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten” (Galaten 6:10).


God wil dat wij werken zodat wij kunnen geven.

Paulus had de christenen te Efeze hierin een voorbeeld gegeven: “Zelf weet gij, dat deze handen in mijn behoeften en in die van hen, die bij mij waren, hebben voorzien. Ik heb u in alles getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Handelingen 20:34, 35).

In zijn brief aan dezelfde gemeente schreef hij: “Wie een dief was, stele niet meer, maar spanne zich liever in om met zijn handen goed werk te verrichten, opdat hij iets kan mededelen aan de behoeftige” (Efeziërs 4:28).


God wil dat wij zowel persoonlijk als via de gemeente geven.

Onze goede gaven moeten op discrete wijze gebeuren. Jezus zei: “Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden” (Matteüs 6:3, 4).

Christenen geven op de eerste dag van de week. Paulus vertelde de christenen te Korinthe: “Op elke eerste dag van de week moet ieder van u bij zichzelf iets opzijleggen om op te sparen wat in zijn vermogen is, opdat de inzamelingen niet pas dan gehouden worden, wanneer ik gekomen ben” (1 Korintiërs 16:2 HSV).

Geschenken kunnen ook op andere momenten worden gegeven om in bijzondere noden te voorzien. Wij lezen over de gemeente in Jeruzalem: “Want er was ook niet één behoeftig onder hen; want allen, die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten der apostelen; en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte” (Handelingen 4:34, 35).


Een gave die wij niet missen, is geen echte gave.

“En Hij ging tegenover de offerkist zitten en zag met aandacht, hoe de schare kopergeld wierp in de offerkist. En vele rijken wierpen er veel in. En er kwam een arme weduwe, die er twee koperstukjes in wierp, dat is een duit. En Hij riep zijn discipelen en zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, deze arme weduwe heeft het meeste in de offerkist geworpen van allen, die er iets in geworpen hebben. Want allen hebben erin geworpen van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoede erin geworpen, al wat zij had, haar ganse levensonderhoud” (Marcus 12:41 t/m 44).

Wij geven niet echt als wij gewoon geven iets dat over is. Ons geven dient gepland te zijn. Wij moeten geven zoals wij ons in ons hart hebben voorgenomen.


Hoe dienen wij dan te geven?

Laat ons niet zijn zoals het klein meisje dat twee muntstukken kreeg, eentje om snoep mee te kopen en eentje om in de collecte te doen. Terwijl zij langs de straat huppelde, liet zij één van de munten vallen en die rolde in een afvoerput. Terwijl zij door het rooster tuurde, zei zij: “Oeps! Gods geld ben ik kwijt!”

Wat hebben wij geleerd?
“En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief” (2 Korintiërs 9:7).

God heeft de blijmoedige gever lief!
Moge de Heer u rijkelijk zegenen.
Amen.

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).