Roept Hem aan
"Toen begon men de naam des HEREN aan te roepen." Dit lezen wij in Genesis 4:26 na vermelding van de geboorte van Enos, de kleinzoon van Adam. De uitdrukking 'de naam van de Heer aanroepen' is dus de eerste beschrijving van aanbidding die wij in de Schrift tegenkomen. Deze uitdrukking vinden we door gans de Schrift heen, en wel met twee betekenissen: 'God om hulp roepen' en 'Gods naam loven'.
Wij worden in de Schrift bevolen de naam des Heren aan te roepen: "Looft de HERE, roept zijn naam aan, maakt onder de volken zijn daden bekend; zingt Hem, psalmzingt Hem, gewaagt van al zijn wonderen. Beroemt u in zijn heilige naam, het hart van wie de HERE zoeken, verheuge zich" (1 Kronieken 16:8-10; // Psalm 105:1-3; Jesaja 12:4,5).
Grote beloften worden gegeven aan wie God aanroept.
God zal naar hem luisteren. "Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God" (Zacharia 13:9). "Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart" (Jeremia 29:12,13). "En het zal geschieden, dat Ik antwoorden zal, voordat zij roepen; terwijl zij nog spreken, zal Ik verhoren" (Jesaja 65:24).
Wie de naam des Heren aanroept, wordt behouden. "Offer Gode lof en betaal de Allerhoogste uw geloften; roep Mij aan ten dage der benauwdheid, Ik zal u redden en gij zult Mij eren" (Psalm 50:14,15). Het is niet verkeerd God om hulp te vragen. Indien wij ons vertrouwen echt in Hem stellen en echt geloven dat Hij ons kan helpen, is het de gewoonste zaak van de wereld dat wij tot Hem om hulp roepen.
Vergeving door genade wordt beloofd aan wie de naam des Heren aanroept. "Wees mij genadig, o Here, want tot u roep ik de ganse dag. Verheug de ziel van uw knecht, want tot U, Here, hef ik mijn ziel op. Want Gij, o Here, zijt goed en gaarne vergevend, rijk in goedertierenheid voor allen die U aanroepen. O HERE, neem mijn gebed ter ore, sla acht op mijn luide smekingen. Ten dage mijner benauwdheid roep ik U aan, want Gij antwoordt mij" (Psalm 86:3-7).
Door de profeet Joël heeft God dagen van heil voorspeld. "Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten. Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen" (Joël 2:28-32).
Bij deze Messiaanse profetie belooft God dat na de uitstorting van Zijn Heilige Geest, al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden. De God van Israël was van plan zijn redding aan de gehele wereld bekend te maken. Petrus haalde deze tekst aan op de Pinksterdag toen deze profetie in vervulling is gegaan (Handelingen 2:17-21). Ook Paulus haalde deze tekst aan toen hij het belang van de prediking wilde aantonen. "Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want: al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in wie zij niet geloofd hebben? Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker? En hoe zal men prediken zonder gezonden te zijn? Gelijk geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen, die een goede boodschap brengen" (Romeinen 10:11-15).
Overal ter wereld wordt het evangelie, het goed nieuws van redding door Christus, gepredikt. Wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden.
Wie God niet aanroept is een goddeloze. Het is begrijpelijk dat een ongelovige, God ook niet zal aanroepen. Goddelozen zoeken hun heil in het aardse: in welvaart, in wetenschap, in politieke en economische systemen. Goddelozen proberen zichzelf te redden in plaats van tot God om hulp te roepen. God straft hun ongeloof en hoogmoed: "Stort uw grimmigheid uit over de volken die U niet kennen, en over de Koninkrijken die uw naam niet aanroepen" (Psalm 79:6; // Jeremia 10:25). Vergelijk deze tekst met 2 Tessalonicenzen 1:8.
Wie ongerechtigheid bedrijft, zal God doorgaans niet aanroepen. Hij voelt aan dat hij daartoe geen recht heeft: "Hebben zij dan geen kennis, al die bedrijvers van ongerechtigheid die mijn volk opeten, als aten zij brood? De HERE roepen zij niet aan" (Psalm 14:4; // Psalm 53:4).
Zelfs Israël, Gods uitverkoren volk onder het Oude Verbond, heeft God verlaten en Hem niet aangeroepen. Maar God voorspelde dat Hij eens een ander volk zou formeren, een volk dat Zijn naam wel zou aanroepen: "Het volk dat Ik Mij geformeerd heb, zal mijn lof verkondigen [Zie 1 Petr. 2:9]. Doch Mij hebt gij niet aangeroepen, o Jacob, of u om Mij moeite gegeven, o Israël" (Jesaja 43:21,22). "Zie, Gij zijt toornig geweest, omdat wij zondigden; in die toestand verkeerden wij lange tijd, en zouden wij dan verlost worden? Wij zijn allen geworden als een onreine, al onze gerechtigheden als een bezoedeld kleed; wij vielen allen af als het loof en onze ongerechtigheden voerden ons weg als de wind. Er was niemand die uw naam aanriep, die zich beijverde om aan U vast te houden. Want Gij hebt uw aangezicht voor ons verborgen en ons aan de macht onzer ongerechtigheden prijsgegeven" (Jesaja 64:5b-7). Zie ook Hosea 7:7 waar van de stam Efraïm wordt gezegd: "Niemand onder hen roept tot Mij".
Wij moeten God aanroepen op een Hem welgevallige wijze. Sommigen roepen God wel aan, maar worden toch niet verhoord omdat zij niet in orde zijn met God (Matteüs 15:8,9).
Men moet oprecht zijn en eerbied voor God hebben: "De HERE is nabij allen die Hem aanroepen, allen die Hem aanroepen in waarheid. Hij vervult de wens van wie Hem vrezen, Hij hoort hun hulpgeroep en verlost hen" (Psalm 145:18,19). Anders hoort God niet: "Dan zullen zij tot mij roepen, maar ik zal niet antwoorden, zij zullen mij zoeken, maar mij niet vinden. Omdat zij de kennis hebben gehaat en de vreze des HEREN niet hebben verkozen" (Spreuken 1:28,29).
De goddeloze moet zich eerst bekeren: "Zoekt de HERE, terwijl Hij Zich laat vinden; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de HERE, dan zal Hij Zich over hem ontfermen - en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig" (Jesaja 55:6,7). In Lucas 6:46 vraagt Jezus: "Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?" [Grondtekst: 'Waarom roept u mij: Here, Here'.]
God voorspelde dat Hij eens alle volken in staat zou stellen Zijn naam aan te roepen: "Maar dan zal Ik de volken andere, reine lippen geven, opdat zij allen de naam des HEREN aanroepen; opdat zij Hem dienen met eenparige schouder" (Sefanja 3:9). Hoe kan iemand met onreine lippen God aanroepen? Maar God beloofde dat Hij eens de volken reine lippen zou geven.
Over de vervulling van deze belofte lezen wij in Handelingen, hoofdstuk twee. Petrus haalde de tekst uit Joël aan: "En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden" (Handelingen 2:21).
Zijn toehoorders beseften dat het niet voldoende is 'Here, Here' te roepen: "Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal" (Handelingen 2:37-39).
Onder het Nieuwe Verbond moet men zich bekeren en zich laten dopen, om heil van God te verwachten.
De doop is een bede tot God: "Als tegenbeeld daarvan [van de redding van Noach door water heen] redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus" (1 Petrus 3:21). Taalkundig is het ook mogelijk deze tekst als "een bede voor een goed geweten" te vertalen, wat beter in het verband past en overeenkomt met het bevel van Ananias aan Paulus: "En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam" (Handelingen 22:16).
Wie in Christus gelooft, zich bekeert en de naam des Heren aanroept door zich te laten dopen, wordt behouden.
Deze boodschap is voor iedereen. Daarom beval Jezus: "Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen zal behouden worden" (Marcus 16:15,16).
"En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden" (Joël 2:32).
Roy Davison
De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).