Rijkdom
(Tekst: 1 Tim. 6:3-19)
"Wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen. Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn" (1 Tim. 6:7,8). Wij kunnen -- zoals Paulus hier schreef -- inderdaad niets van wat we hier op aarde hebben, meenemen als we sterven.
Alles wat we bezitten, is tijdelijk; het vergaat: "Want de zon komt op met haar hitte en doet het gras verdorren, en zijn bloem valt af en de schoonheid van haar uiterlijk verdwijnt; zó zal ook de rijke met zijn ondernemingen verwelken" (Jak. 1:11). "Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar als fris loof zullen de rechtvaardigen uitspruiten" (Spr. 11:28).
Wie rijk wil zijn, valt in verzoeking: hij of zij ligt dan voortdurend te dromen van stapels groene briefjes en wat daarmee gekocht kan worden; ja, het geld wordt begeerd. Het kan dan zelfs zó ver komen, schrijft Paulus, dat de mens erdoor gaat wegzinken in allerlei kwaad: "Wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord" (1 Tim. 6:9,10).
Men gaat het geld aanbidden en er alles voor over hebben, om aan zoveel mogelijk geld te komen. Als men geld wil, en ervan droomt om meer geld te hebben, dan is men treurig, met smarten doorboord omdat hetgeen men zo graag wil, niet bereikt kan worden.
Voor een christen mag dit niet zo zijn! "Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. ... Niemand kan twee heren dienen, want hij zal óf de ene haten en de andere liefhebben, óf zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen én Mammon" (Matt. 6:19-21,24). (Mammon is de god van het geld).
Waar uw schat is, is ook uw hart. Het is duidelijk: als je God liefhebt, dan is je hart bij God. Als je iets anders liefhebt, dan is je hart daar bij dat andere.
In de Statenvertaling staat er in 1 Timoteüs 6:10 "Want de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad". Dit lijkt mij persoonlijk beter omdat er ook kwaad gebeurt waar geld niets mee te maken heeft: wraak, bijvoorbeeld, of overspel, of godslastering.
Een christen jaagt naar iets anders behalve geld: "Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt en de goede belijdenis afgelegd hebt voor vele getuigen" (1 Tim. 6:11,12). Mensen Gods, christenen m.a.w., moeten het kwade -- de geldzucht is er een wortel van -- ontvluchten.
Christenen in onze westerse landen hebben een overvloed aan alles, vergeleken met de mensen in de Afrikaanse, sommige Zuid-Amerikaanse en Asiatische landen. Ik vind dat we zeker uit liefde onze broeders en zusters in arme landen dienen te helpen.
Wij mogen nooit hooghartig zijn, want alles wat wij hebben komt van God en geestelijk bekeken is rijkdom geen voordeel. Rijken hebben het moeilijker omdat hun overvloed een verleiding is. Ze hebben het zelfs zo moeilijk dat het gemakkelijker is voor een kameel door het oog van een naald te gaan (Matt. 19:24). Een christen zal steeds hetgeen hij heeft ten dienste van God stellen.
Rijkdom is zeker niet alles. "Er was een rijk man, die gekleed ging in purper en fijn linnen en elke dag schitterend feest hield. En er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol zweren, nedergelegd bij zijn voorportaal, die verlangde zijn honger te stillen met wat van de tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de honden zijn zweren likken. Het geschiedde, dat de arme stierf en door de engelen gedragen werd in Abrahams schoot. Ook de rijke stierf en hij werd begraven. En toen hij in het dodenrijk zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen, zag hij Abraham van verre en Lazarus in zijn schoot. En hij riep en zeide: Vader Abraham, heb medelijden met mij en zend Lazarus, opdat hij de top van zijn vinger in water dope en mijn tong verkoele, want ik lijd pijn in deze vlam. Maar Abraham zeide: Kind, herinner u, hoe gij het goede tijdens uw leven hebt ontvangen en insgelijks Lazarus het kwade; nu wordt hij hier vertroost en gij lijdt pijn. En bij dit alles, er is tussen ons en u een onoverkomelijke kloof, opdat zij, die vanhier tot u zouden willen gaan, dit niet zouden kunnen, en zij vandaar niet aan onze kant zouden kunnen komen. Doch hij zeide: Dan vraag ik u, vader, dat gij hem naar het huis van mijn vader zendt, want ik heb vijf broeders. Laat hij hen dan ernstig waarschuwen, dat ook zij niet in deze plaats der pijniging komen. Maar Abraham zeide: Zij hebben Mozes en de profeten, naar hen moeten zij luisteren. Doch hij zeide: Neen, vader Abraham, maar indien iemand van de doden tot hen komt, zullen zij zich bekeren. Doch hij zeide tot hem: Indien zij naar Mozes en de profeten niet luisteren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeggen" (Lucas 19:19-31).
De waarheid van vers 31 heb ik zelf meegemaakt. Zo had ik vorig jaar een gesprek met iemand die -- zoals hijzelf zei -- een beetje in God geloofde. Hij zei me dat hij zeker zou geloven als er iemand uit de dood terug kwam om te vertellen dat er inderdaad leven na de dood is. Ik zei: "Maar dat is toch al gebeurd! Jezus stond toch op!" "Ja, ja," zei hij met een duidelijke intonatie die te kennen gaf dat dát voor hem niet telde. Jezus stond op uit de dood en tóch gelooft men nog steeds niet.
Onze hoop mogen wij niet vestigen op vergankelijke dingen, maar alleen op God: "Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wél te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen" (1 Tim. 6:17-19).
Daar wij, christenen, onze hoop op het eeuwige leven vestigen, ligt onze rijkdom elders. Onze rijkdommen zijn goede werken, vrijgevigheid en mededeelzaamheid. Laten we trachten onze geestelijke portemonnaie -- ons hart -- daarmee te vullen!
Johan Geens
De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de Nieuwe Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 1951 (tenzij anders aangeduid).