Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven
Jesaja 9:6

De geboorte van een kind is een grootse gelegenheid. Ieder kind is een geschenk van God met onmetelijke mogelijkheden en een eeuwige bestemming. Ieder kind is bijzonder, maar dit Kind zou uniek zijn!

“Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen” (Jesaja 9:5, 6).

Deze geboorteaankondiging werd nogal vroeg geschreven, meer dan 700 jaar vóór de geboorte!

Dit kan op niemand anders slaan, dan op de Messias, de Gezalfde, de Christus, de Grote Koning door de profeten voorspeld. En er is slechts één mens in de geschiedenis, die deze voorspellingen heeft vervuld, Jezus van Nazaret.

Jesaja had al eerder geschreven: “Daarom zal de Heere Zelf u een teken geven: Zie, de maagd zal zwanger worden. Zij zal een Zoon baren en Hem de naam Immanuël geven” (Jesaja 7:14 Herziene Staten Vertaling).

Het Hebreeuws woord kan òf ‘maagd’ òf ‘jonge vrouw’ betekenen. In de Septuaginta Griekse vertaling van het Oude Testament van 300 jaar vóór Christus hebben Hebreeuwse geleerden dit woord met het Grieks woord voor maagd vertaald (παρθένος) dat geen andere betekenis heeft. Wanneer deze tekst in het Nieuwe Testament wordt aangehaald, gebruikt de Heilige Geest ook het Griekse woord voor maagd (Matteüs 1:23; Lucas 1:31). De alternatieve betekenis in het Hebreeuws laat ruimte voor een dubbele vervulling, een gewone als teken voor koning Achaz plus een diepere betekenis i.v.m. de Messias. De Messias zou inderdaad uit een maagd geboren worden.

Het Kind van de maagd zal ‘Immanuël’ genoemd worden, wat ‘God met ons’ betekent. Men noemt Hem “Sterke God” (Jesaja 9:5), een benaming die Jesaja in hoofdstuk 10:21 voor Jehova gebruikt, “Een rest zal zich bekeren, de rest van Jakob, tot de sterke God”.

De titels van dit Kind berusten op Zijn godheid.

Het Kind wordt ‘Wonderbare Raadsman’ genoemd. De Engel des HEREN zei aan Manoach, de vader van Samsom: “Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? Immers, die is wonderbaar” (Richteren 13:18). In Jesaja 28:29 lezen wij: “Ook dit gaat van de HERE der heerscharen uit; Hij is wonderbaar van raad, groot van beleid”.

Het Kind wordt ‘Eeuwige Vader’ genoemd.

In welke zin kan de Messias ‘Vader’ genoemd worden? Een zoon kan ook een vader zijn. Het woord heeft niet altijd precies dezelfde betekenis. Jozef zei bijvoorbeeld dat God hem tot Farao’s vader had gestelt (Genesis 45:8). De Messias zou een Vader voor Zijn volgelingen zijn. In Hebreeën 2:13 wordt Jesaja 8:18 aangehaald en op de Messias toegepast: “Ziehier ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft”. Jezus noemde Zijn volgelingen ‘kinderen’ (Marcus 10:24; Johannes 21:5) en ‘kinderkens’ (Johannes 13:33).

Het zal een Koningskind zijn, “de heerschappij rust op zijn schouder”. Men zal Hem ‘Vredevorst’ noemen. Uit de duizenden vorsten die op de aarde heerschappij hebben gevoerd, hoe velen kunnen ‘vredevorst’ genoemd worden?

“Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid” (Jesaja 9:6). Hoe vele heersers vestigen hun rijk met recht en gerechtigheid?

Hoe lang duurt Zijn heerschappij? “Van nu aan tot in eeuwigheid” (Jesaja 9:6).

Het wordt steeds merkwaardiger! Een eeuwig koninkrijk! Hoe kan zoiets? We krijgen het antwoord: “De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen” (Jesaja 9:6).

Honderd jaar later werd aan koning Nebukadnessar door de profeet Daniël bekendgemaakt: “Maar in de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan, en waarvan de heerschappij op geen ander volk meer zal overgaan: het zal al die koninkrijken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” (Daniël 2:44). Dit zou tijdens het derde grote rijk na het Babylonische gebeuren, het Romeinse rijk.

In het Nieuwe Testament vinden wij de vervulling van deze merkwaardige voorspellingen.

De Romeinen zijn aan de macht. De engel Gabriël verschijnt aan een maagd en zegt: “Wees niet bevreesd, Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren, en gij zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genoemd worden, en de Here God zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal geen einde nemen” (Lucas 1:30 t/m 33).

“En Maria zeide tot de engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen omgang met een man heb? En de engel antwoordde en zeide tot haar: De heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom zal ook het heilige, dat verwekt wordt, Zoon Gods genoemd worden” (Lucas 1:34, 35).

“De geboorte van Jezus Christus geschiedde aldus. Terwijl zijn moeder Maria ondertrouwd was met Jozef, bleek zij, voordat zij gingen samenwonen, zwanger te zijn uit de heilige Geest. Daar nu Jozef, haar man, rechtschapen was en haar niet in opspraak wilde brengen, was hij van zins in stilte van haar te scheiden. Toen die overweging bij hem opkwam, zie, een engel des Heren verscheen hem in de droom en zeide: Jozef, zoon van David, schroom niet Maria, uw vrouw, tot u te nemen, want wat in haar verwekt is, is uit de heilige Geest. Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het, die zijn volk zal redden van hun zonden” (Matteüs 1:18 t/m 21).
“Toen Jozef uit zijn slaap ontwaakt was, deed hij, zoals de engel des Heren hem bevolen had en hij nam zijn vrouw tot zich. En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus” (Matteüs 1:24, 25).

“En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven. Deze inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het bewind over Syrië voerde. En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad.
Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was.
En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg.
En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe. En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens.
En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt. En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind liggende in de kribbe. En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind. En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de herders tot hen gezegd werd. Doch Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart. En de herders keerden terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was” (Lucas 2:1 t/m 20).

“Dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuël geven, hetgeen betekent: God met ons” (Matteüs 1:22, 23).

“Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de HERE der heerscharen zal dit doen” (Jesaja 9:5, 6).

Roy Davison

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).