De Godheid van Christus

Wat dunkt u van de Christus?

In Matteüs 22:42 heeft Jezus aan de Farizeeën een belangrijke vraag gesteld: "Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is Hij?" Hun antwoord: "Davids zoon," was wel juist<1 >, maar met een tweede vraag heeft Jezus hen erop gewezen dat hun antwoord niet volledig was.

Christus is mens

Dat Christus mens is, wordt in de Schrift geleerd. Dikwijls wordt Hij 'de zoon des mensen' genoemd<2 >. Hij werd uit een vrouw geboren (Lucas 1:31; 2:21; Galaten 4:4,5). Hij is in het vlees gekomen<3 > en wie dit verloochent, is een antichrist (1 Johannes 4:2,3; 2 Johannes 7). Ook na zijn opstanding en hemelvaart wordt Hij mens genoemd (Lucas 24:39; Handelingen 17:30,31; 1 Timoteüs 2:5,6).

Hoewel Christus mens werd en in alle opzichten aan zijn broeders gelijk moest worden (Hebreeën 2:17), is Hij veel meer dan eenvoudig een mens.

Christus is eeuwig

Christus is mens geworden (Johannes 1:14; Filippenzen 2:5-11; Hebreeën 2:14-17), wat wil zeggen dat Hij een vroeger bestaan heeft gehad. Als Woord van God heeft Hij in het begin bestaan (Johannes 1:1; 1 Johannes 1:1; 2:13,14). In Jesaja 9:6 wordt de Messias 'Eeuwige Vader' genoemd ['Vader' in de zin van Schepper]. Volgens Micha 5:1 is de oorsprong van de Messias "van ouds, van de dagen der eeuwigheid". Volgens Kolossenzen 1:17 is Hij vóór alles. En in Hebreeën 13:8 lezen wij: "Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid". Jezus zegt van Zichzelf in Openbaring 1:17 "Ik ben de eerste en de laatste, het begin en het einde". Aan de Joden verklaarde Hij: "Vóór Abraham was, BEN IK" (Johannes 8:58).

Christus heeft alles geschapen

De Schrift leert dat Christus in het begin heeft bestaan en ook dat al het geschapene - al het ontstane - door Hem tot stand is gekomen. "Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is" (Johannes 1:3). "Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping, want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen hebben hun bestaan in Hem" (Kolossenzen 1:15-17). Aangezien Christus Schepper van alles is, kan Hij zelf geen schepsel zijn. Hij is vóór alles, de alpha en de omega. In het begin was Hij al. Alles wat geworden is, is door Hem ontstaan.

Sommigen beweren echter dat Christus een schepsel is, aangezien Hij in Kolossenzen 1:5 'eerstgeborene der ganse schepping' wordt genoemd. Wanneer echter het woord 'eerstgeborene', zoals hier, in figuurlijke zin wordt gebruikt, is de betekenis niet 'eerst tot stand gekomen' maar 'voornaamste in positie en macht', dit wegens de volksgewoonte in de bijbel dat de eerstgeborene de opvolger en plaats-vervanger van de vader was. In Hebreeën 12:23 worden alle christenen eerst-geborenen genoemd. Dit betekent dat zij een hoge positie bij hun Vader bekleden en dat zij de volle erfenis ontvangen.

Soms haalt men ook Openbaring 3:14 aan, waar Jezus zich noemt "het begin der schepping Gods", als bewijs dat Christus een schepsel zou zijn. Net als bij 'eerstgeborene', dit argument geeft blijk van een tekort aan kennis van de oorspronkelijke talen van de Schrift. Het Grieks woord voor 'begin' is 'arché', wat in het Nieuwe Testament dikwijls eerste in rang betekent i.p.v. eerste in tijd. In Lucas 20:20 wordt ditzelfde Grieks woord als 'het gezag' vertaald. In 1 Korintiërs 15:24 wordt het als 'heerschappij' vertaald en in Efeziërs 1:21 als 'overheid'. Men leest in Kolossenzen 2:10 dat Christus het hoofd is 'van alle overheid en macht'. Het Grieks woord voor 'overheid' is hetzelfde als voor 'begin' in Openbaring 3:14. Dat Christus het begin van de schepping Gods is, betekent niet dat Hij het eerste schepsel was, maar dat Hij het begin van de schepping is, doordat Hij alles geschapen heeft en zodoende alles beheerst. Christus is vóór alles en al het geschapene is door Hem ontstaan.

Nog een tekst die soms wordt aangehaald bij een poging om Christus tot schepsel te verlagen, is Spreuken 8:22 "De HERE heeft mij tot aanzijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af". Ten eerste is het hier volgens Spreuken 8:22 een personificatie van de wijsheid die spreekt. Ten tweede blijkt het uit het volgende vers dat de wijsheid toch ook altijd heeft bestaan: "Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond". Anders kan het ook niet; want hoe zou God kunnen bestaan terwijl er nog geen wijsheid was! Spreuken, hoofdstuk acht, is een mooi gedicht over het belang van de wijsheid. De opzet van deze tekst is de mensen er op attent te maken dat de wijsheid belangrijker is dan alle wereldse zaken aangezien gans de schepping op basis van wijsheid tot stand werd gebracht. De wijsheid is het begin van Gods wegen.

Christus is de Zoon van God

De geloofsbelijdenis van de eerste christenen was: "Ik geloof dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God" (Matteüs 16:16; Handelingen 8:37). Op vele plaatsen in de Schrift wordt Jezus Zoon van God genoemd<4 >.

Hij heet zelfs de 'eniggeboren' Zoon van God (Johannes 1:14,18; 3:16). Dit wil zeggen dat niemand behalve Hij in dezelfde zin 'Zoon van God' genoemd mag worden. Bij Zijn doop en bij Zijn verheerlijking op de berg heeft de Vader aan Hem verklaard: "Gij zijt Mijn Zoon, de geliefde; in U heb ik Mijn welbehagen" (Marcus 1:11; 9:7).

De eerste christenen beschouwden hun belijdenis, dat Jezus de Zoon van God is, als vanzelfsprekend een erkenning van Zijn godheid (Matteüs 14:33; Johannes 19:7). Sommigen in onze tijd proberen echter deze redenering om te draaien. Zij zeggen: "Aangezien Christus de zoon van God is, kan Hij niet zelf God zijn". Deze bewering is even onredelijk als het onredelijk is te zeggen: Jezus was de zoon des mensen, dus kan Hij zelf geen mens zijn! In Johannes 5:18 zegt de apostel Johannes: "Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde".

Wanneer er staat dat Jezus de Zoon van God is, heeft het woord 'God' in dit verband de bijzondere betekenis van 'God de Vader'. En inderdaad, deze uitdrukking bewijst dat de Zoon niet de Vader is. Het woord 'God' kan echter, in bredere zin, staan voor zowel Vader (Johannes 6:27), als Zoon (Johannes 20:28), als Heilige Geest (Handelingen 5:3,4).

Christus is God

"In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God" (Johannes 1:1). Deze tekst zegt niet "In den beginne werd het Woord" maar "In den beginne was het woord". En dit Woord dat in den beginne al bestond, was niet alleen bij God; Hij was God. Dat 'het Woord' wel Christus is, wordt in vers veertien duidelijk gemaakt. De godheid van Christus wordt hier onweerlegbaar onder woorden gebracht. Wie de godheid van Christus verloochent, verwerpt gewoon het Woord van God.

Toch zijn er mensen die de waarheid van deze tekst niet wensen te aanvaarden. Soms antwoorden zij: "Het Woord kan niet God zijn, aangezien er staat dat het Woord bij God was". Dat is echter maar de helft van wat er staat. Er staat ook "en het Woord was God". Wanneer er staat dat het Woord bij God was, heeft het woord 'God' de betekenis van 'God de Vader'. De Zoon was inderdaad bij de Vader in het begin. Wanneer er staat dat het Woord God was, heeft 'God' de betekenis die zowel Vader, als Zoon, als Heilige Geest aanduidt.

Een tweede uitweg wordt gezocht door te beweren dat "en het Woord was God" vertaald zou moeten worden met "en het Woord was een god". Men zegt dat, aangezien er in de Griekse tekst geen lidwoord bij 'God' staat, 'een god' de juiste vertaling is. Deze bewering berust op een gebrekkige kennis van de Griekse taal. In het Nederlands wordt het onderwerp van een copulatieve zin aangeduid, doordat het steeds de eerste plaats in de zin inneemt. Maar niet in het Grieks, waar het onderwerp voor- midden- of achterin mag staan<5 >. Het wordt wel aangeduid door het plaatsen van een lidwoord bij het onderwerp en het weglaten daarvan bij het voorwerp<6 >. De afwezigheid van een lidwoord bij 'God' in de laatste zinsnede van Johannes 1:1 duidt enkel aan dat 'Het Woord' onderwerp is i.p.v. 'God'.

Bij deze poging om van Christus 'een god' te maken, wordt ook beweerd dat het Woord een geschapen god was. Dit idee is echter in strijd met Jesaja 43:10 waar de Heer zegt: "Vóór Mij is er geen God geformeerd en na Mij zal er geen zijn".

Tomas is tot het inzicht gekomen dat het Woord God was. Toen hij de verrezen Jezus voor zich zag, zei hij tot Hem: "Mijn Heer en mijn God!" (Johannes 20:28).

Ik heb wel eens zielige pogingen gehoord om de waarheid van deze tekst te omzeilen. Iemand legde mij eens uit dat Tomas deze woorden tot de Vader richtte en niet tot Jezus. Ik heb hem erop gewezen dat er in vers 28 toch staat: "Tomas antwoordde en zeide tot Hem". Jezus had net tot Tomas gesproken, dus moet 'Hem' toch op Jezus slaan. En Tomas zei tot Hem: "Mijn Heer en mijn God!"

Iemand anders zei mij eens dat 'Mijn Heer' wel tot Christus werd gezegd, maar dat vóór Tomas 'mijn God' zei, hij zijn hoofd en zijn handen omhoog naar de hemel had verheven, en daarmee de Vader bedoelde. Hoe hij dat meende te weten was mij een raadsel! In ieder geval is uit de tekst zelf toch duidelijk dat zowel 'Mijn God' als 'Mijn Heer' tot Jezus werd gezegd [letterlijk in het Grieks: "De Heer van mij en de God van mij"].

Nog iemand heeft zelfs durven beweren dat Tomas zo verbaasd was Jezus te zien, dat hij 'Mijn God' als een uitroep van verbazing zei! Maar ijdel gebruik van Gods naam wordt in de Schrift als heiligschennis ten strengste verboden. Sommigen kunnen blijkbaar gemakkelijker geloven dat Tomas in tegenwoordigheid van de verrezen Christus heiligschennis zou gepleegd hebben dan dat hij Jezus God zou genoemd hebben.

Net als een worm zich kronkelt en keert in een poging om aan een vogel te ontsnappen, zo reageren valse leraars op het Woord van God.

Iemand anders heeft beweerd dat Tomas deze woorden in zijn grote verbazing over de opstanding wel aan Christus heeft gericht, maar dat wat hij zei in feite niet juist was. Dat Tomas met verbazing sprak, kan ik wel geloven! Maar wij weten dat wat hij zei ook waar was uit het antwoord van Jezus daarop: "Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven" (Johannes 20:29). Wat geloofde Tomas? Niet alleen dat Jezus verrezen was, maar ook dat Hij zijn Heer en God was.Tomas begreep opeens wie Jesus was. En Jezus spreekt een zegen uit over allen die hetzelfde als Tomas geloven, al hebben zij Hem na Zijn opstanding niet gezien. Kunt u met Tomas tot Jezus zeggen: "Mijn Heer en mijn God"? Zo niet, dan verliest u de zegen.

In Jesaja 9:6 wordt de Messias 'Sterke God' genoemd.

In Romeinen 9:5 lezen wij "en uit hen [de Israëlieten] is, wat het vlees betreft, de Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid".

Volgens Titus 2:12,13 moeten wij "rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus".

In Hebreeën 1:8,9 wordt van de Zoon gezegd: "Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid en de scepter der rechtmatigheid is de scepter van zijn koningschap. Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten".

Petrus richt zijn tweede brief "aan hen, die een even kostbaar geloof als wij hebben verkregen door de gerechtigheid van onze God en Heiland, Jezus Christus".

Christus is Jahwe

Jahwe (soms Jehova geschreven) is een Hebreeuwse naam voor God, die "De Altijdzijnde" betekent (zie Exodus 3:13,14). Dit Hebreeuws woord werd steeds door de geïnspireerde schrijvers van het Nieuwe Testament in het Grieks vertaald met 'kurios' (Heer) of 'theos' (God). [Zie b.v. de aanhalingen uit het Oude Testament in Matteüs 3:3; 4:4; 27:10; Handelingen 2:20; Romeinen 10:13.]

Bepaalde valse leraars beweren dat 'Jahwe' (of 'Jehova') uitsluitend op God de Vader betrekking heeft en niet op de Zoon. De geïnspireerde schrijvers van het Nieuwe Testament echter geloofden dat de Heilige Naam, Jahwe, De Altijdzijnde, zowel op de Zoon als op de Vader als op de Heilige Geest betrekking heeft.

In Jesaja 40:3 lezen wij een profetie over de taak van Johannes de Doper (Marcus 1:1-4) als voorbode van de Christus: "Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des HEREN (Jahwe), effent in de wildernis een baan voor onze God". De taak van Johannes de Doper was een baan te effenen voor de Christus, de HEER (Jahwe) onze God.

In Jesaja 8:13,14 lezen wij dat de HERE (Jahwe) tot een heiligdom zou worden, "en tot een steen, waaraan men zich stoot, en tot een rotsblok, waarover men struikelt". Volgens 1 Petrus 2:4-8 is dit rotsblok de Christus.

In Jesaja 44:6 lezen wij deze verheven proclamatie: "Zo zegt de HERE (Jahwe), de Koning en Verlosser van Israël, de HERE (Jahwe) der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God". In Openbaring 1:17 zegt Jezus: "Ik ben de eerste en de laatste".

In Psalm 24:10 wordt de vraag gesteld: "Wie is Hij toch, de Koning der ere?" Het antwoord luidt: "De HERE (Jahwe) der heerscharen, Hij is de Koning der ere". In 1 Korintiërs 2:8 en in Jakobus 2:1 wordt Christus "de Here der heerlijkheid" genoemd.

Jesaja heeft in een visioen "de HERE (Jahwe) der heerscharen" gezien (Jesaja 6:5). Bij het aanhalen van deze tekst zegt Johannes dat Jesaja de heerlijkheid van Christus heeft gezien (Johannes 12:37-41).

In Joël 2:28-32 belooft God dat Hij Zijn Geest op al wat leeft zal uitstorten en dat "ieder die de naam des HEREN (Jahwe) aanroept, behouden zal worden". In Romeinen 10:9-15 wordt deze tekst aangehaald en het aanroepen van de naam van Jahwe wordt vereenzelvigd met het aanroepen van de naam van Christus. De eerste brief aan de Korintiërs werd door Paulus gericht aan "allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen".

Niet alleen de Vader, maar ook de Zoon is de Altijdzijnde (Jahwe). Dan begrijpen wij waarom Jezus aan de Joden zei: "Vóór Abraham was, BEN IK" (Johannes 8:58). De Joden begrepen het ook. Zij probeerden Hem te stenigen, omdat zij in Hem niet geloofden.

Christus is Heiland

In Jesaja 43:11 lezen wij: "Ik, Ik ben de HERE (Jahwe), en buiten Mij is er geen Verlosser". In het Nieuwe Testament lezen wij veel over deze ene Verlosser, onze Heiland.

Daar zowel Vader als Zoon 'Jahwe' (De Altijdzijnde) is, lezen wij dat de Vader onze Heiland is (1 Timoteüs 1:1; Titus 3:4; Judas 25) en eveneens dat Christus onze Heiland is (Lucas 2:11; Johannes 4:42; 2 Timoteüs 1:10; Titus 1:4; 3:6; Openbaring 7:10). Christus is onze Heer en Heiland (2 Petrus 1:11; 2:20; 3:2,18). Maar volgens Jesaja 43:11 is er geen Heiland (Verlosser) behalve Jahwe. Inderdaad. Want niet alleen de Vader, maar ook de Christus is Jahwe en Verlosser. Jezus is onze God en Heiland (Titus 2:13; 2 Petrus 1:1).

Christus is aan de Vader gelijk

Jezus stelde Zich met God gelijk toen Hij God zijn eigen Vader noemde (Johannes 5:18).

Filippus zei tot Jezus: "Here, toon ons de Vader en het is ons genoeg". Jezus zei tot hem: "Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader?" (Johannes 14:8,9).

In Johannes 10:30 zegt Jezus: "Ik en de Vader zijn één".

Volgens Filippenzen 2:5 was Christus vóór Zijn vleeswording 'in de gestalte Gods' en aan 'God gelijk'. Volgens Kolossenzen 1:15 is Christus "het beeld van de onzichtbare God". In Hebreeën 1:3 wordt Christus beschreven als de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen.

Sommigen maken echter hiertegen bezwaar door naar Johannes 14:28 te verwijzen waar Jezus zegt: "de Vader is meer dan Ik". In welke zin de Vader meer was dan Jezus, wordt hierna duidelijk gemaakt.

Christus moest Zich ontledigen om mens te worden

"Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!" (Filippenzen 2:5-11).

Een Israëliet heeft eens tegen mij gezegd, dat hij onmogelijk kon geloven dat een mens God kon zijn. Op het eerst gezicht lijkt dit inderdaad onmogelijk. Maar ik stelde hem een wedervraag: "Gelooft u dat het voor God onmogelijk is mens te worden?" Van die kant gezien is het wel mogelijk. Bij God is alles mogelijk. En hoewel ons menselijk verstand zoiets niet volledig kan vatten, weten wij op basis van het woord van God en het leven van Jezus dat het ook volbracht werd.

Uiteraard moest Christus Zich ontledigen om 'de gestalte van een dienstknecht' aan te nemen en 'aan de mensen gelijk' te worden.

In deze bijbelse waarheid ligt de verklaring voor vele teksten die wel eens worden aangewend in een poging om de godheid van Christus te verloochenen, zoals: "de Vader is meer dan Ik" (Johannes 14:28); "Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader" (Matteüs 11:27); "De Vader heeft de Zoon lief en heeft Hem alles in handen gegeven" (Johannes 3:35); "van die dag ... weet niemand ... ook de Zoon niet, maar de Vader alleen" (Matteüs 24:36); "Mijn God, waarom hebt gij mij verlaten" (Marcus 15:34); "Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God" (Johannes 20:17). Deze uitspraken van Christus houden allemaal nauw verband met Zijn menszijn. En hoewel Hij in de gestalte van God was, moest Hij Zich ontledigen om mens onder de mensen te worden om hen te verlossen en tot de Vader terug te brengen.

Deze ontlediging houdt echter niet in dat Christus Zich van Zijn godheid heeft ontdaan, aangezien Hij ook tijdens Zijn dagen in het vlees goddelijke eigenschappen bezat. Zijn hoge positie bij de Vader heeft Hij afgelegd. Hij heeft vrijwillig de gestalte van een dienstknecht aangenomen. "En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood" (Filippenzen 2:8). In die gestalte van een dienstknecht heeft Hij gezegd: "De Vader is meer dan Ik".

De ontlediging van Christus geeft ook de aanleiding tot de teksten die zeggen dat Hij werd verhoogd, zoals b.v. Filippenzen 2:9 "Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd". Nadat Hij Zich vernederd had, werd Hij weer verhoogd. Deze teksten leveren dan geen bewijs tegen de godheid van Christus. In het begin was het Woord bij God en het Woord was God (Johannes 1:1). Hij deelde alle goddelijke heerlijkheid met Zijn Vader (Johannes 17:5). Hij is vlees geworden (Johannes 1:14). En als mens was Hij zelfs na Zijn opstanding nog niet tot de Vader gegaan (Johannes 20:17). Bij Zijn hemelvaart werd deze mens verhoogd tot de rechterhand van de Vader (Filippenzen 2:9-11; Handelingen 2:32-36; 5:30,31). Bij de Vader 'in de gestalte Gods zijnde' (vergelijk Filippenzen 2:6,9 met Johannes 17:5) maar thans ook mens geworden, treedt Christus nu op als Middelaar: "Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen" (1 Timoteüs 2:5).

Wegens de vrijwillige ontlediging van Christus mag men teksten over zijn mens-zijn niet aanwenden als bewijs tegen Zijn godheid.

Wij moeten Christus eren gelijk wij de Vader eren

"Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft het gehele oordeel aan de Zoon gegeven, opdat allen de Zoon eren gelijk zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet, die Hem gezonden heeft" (Johannes 5:22,23).

Wanneer wij de Zoon niet eren gelijk wij de vader eren, eren wij de Vader ook niet. Dit is een ernstig verwijt aan het adres van valse leraars die weigeren Christus te aanbidden.

Alleen God mogen wij aanbidden en dienen (Matteüs 4:10). Petrus heeft hulde van de hand gewezen (Handelingen 10:25,26). Volgens Kolossenzen 2:18 en Openbaring 22:8,9 mogen wij engelen niet aanbidden, maar alleen God. Aangezien Christus God is, moeten wij Hem aanbidden. Wij moeten Hem eren gelijk wij de Vader eren.

Na Zijn opstanding werd Jezus door Maria van Magdala en de andere Maria aanbeden. "En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem" (Matteüs 28:9).

De elf discipelen hebben Hem ook aanbeden: "En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden" (Matteüs 28:17).

De engelen en alle schepselen moeten Christus aanbidden. "En wanneer Hij wederom de eerstgeborene in de wereld brengt, spreekt Hij: En Hem moeten alle engelen Gods huldigen" (Hebreeën 1:6). "En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon, en van de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijkheid en de lof. En alle schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden. En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden" (Openbaring 5:11-14).

Christus is boven de engelen

"Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in den hoge, zóveel machtiger geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft" (Hebreeën 1:3,4).

Wij hebben al vernomen dat Christus aanbidding toekomt, hoewel wij engelen niet mogen aanbidden. Dit bewijst dat Christus boven de engelen is. Volgens Kolossenzen 1:15-17 heeft Christus de engelen geschapen.

Soms wordt beweerd dat Christus de aartsengel Michaël is. Ik zeg 'beweerd' want zoiets staat nergens in de Heilige Schrift. Wel lezen wij over Michaël de aartsengel (Daniël 10:13,21; 12:1; Judas 9; Openbaring 12:7). Maar nergens wordt er gezegd dat Michaël de Christus is. Dat wordt zomaar 'erbij verteld' door de valse leraars. Wel is het duidelijk uit de Schrift dat Michaël niet de Christus is. In Daniël 10:4-14 lezen wij over een verschijning aan Daniël van een 'man in linnen klederen gekleed'. De beschrijving van de verschijning van Christus aan Johannes in Openbaring 1:12-16 komt hiermee zodanig overeen dat wij moeilijk tot een andere gevolgtrekking kunnen komen dan dat het Christus was die aan Daniël is verschenen. En deze 'die er uitzag als een mens' spreekt in vers dertien over de aartsengel Michaël die Hem geholpen heeft in de strijd met de vorst van het koninkrijk der Perzen (Daniël 10:13).

In de brief van Judas worden Christus (v. 1, 4, 17, 21, 25) en Michaël (v. 9) afzonderlijk genoemd.

In 1 Petrus 3:22 lezen wij over "Jezus Christus, die aan de rechterhand Gods is, naar de hemel gegaan, terwijl engelen en machten en krachten Hem onderworpen zijn".

Behandeling van diverse teksten

Nu bespreken we enkele teksten die soms worden aangewend om de godheid van Christus te verloochenen.

1. In Matteüs 20:23 zegt Jezus tegen de zonen van Zebedeüs "maar het zitten aan mijn rechterzijde en linkerzijde staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is door mijn Vader". Sommigen willen hierin een bewijs zien dat Christus minder macht heeft dan de Vader. Maar deze tekst zegt niet dat Jezus te weinig macht had om Jakobus en Johannes dit voorrecht te geven. Jezus kon hun verzoek niet inwilligen doordat ze iets vroegen waarop ze geen recht hadden! Zij verlangden naar een positie die al door Gods voorzienigheid was vervuld.

2. In Marcus 10:18 zegt Jezus aan de rijke jongeling: "Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen". Er wordt dan soms beweert dat Christus hier godheid ontkent. Maar in feite verbiedt Jezus deze man niet Hem goed te noemen. Wel vraagt Hij hem waarom hij Hem zo noemde, aangezien slechts God goed is. In Johannes 10:11 noemt Jezus Zich de goede Herder.

3. Soms wordt de vraag gesteld: "Hoe kan Jezus Zelf God zijn, aangezien Hij door God werd opgewekt? (Handelingen 2:24,31; 10:40; 17:30,31)". De Schrift leert inderdaad dat Jezus door de Vader werd opgewekt. Soms stelt men dan spottend de vraag: "Indien Jezus God is, heeft Hij dan zichzelf opgewekt?" Het bijbels antwoord hierop luidt: Ja! Christus heeft inderdaad Zichzelf opgewekt! In Johannes 10:17,18 zegt Jezus: "Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen; dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen".

4. In 1 Korintiërs 8:6 lezen wij: "Voor ons nochtans is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wie wij zijn, en één Here, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn, en wij door Hem". Soms beweert men dat aangezien er slechts één God is, de Vader, Christus onmogelijk God kan zijn. Deze redenering is echter niet logisch. Wie met deze tekst probeert te bewijzen dat Jezus God niet is, moet ook zeggen om consequent te zijn dat God de Heer niet is! Er staat trouwens ook dat er maar één Heer is, Jezus Christus. In feite bewijst deze tekst dat Jezus wel God is, anders is Hij niet de enige Heer.

5. In 1 Korintiërs 11:3 lezen wij: "Het hoofd van Christus is God". Indien deze tekst bewijst dat Christus een lager wezen is dan de Vader, zoals soms wordt beweerd, dan wordt er ook bewezen dat de vrouw een lager wezen is dan de man, want er staat eveneens dat de man het hoofd is van de vrouw. Maar de Schrift leert dat man en vrouw van één vlees zijn (Genesis 2:23) en evenwaardig (Galaten 3:28). God is het hoofd van Christus doordat Jezus Zich volledig aan de wil van Zijn Vader onderwerpt. De man is het hoofd van de vrouw doordat de vrouw zich aan haar man onderwerpt.

6. In 1 Korintiërs 15:28 lezen wij: "Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon Zelf Zich aan Hem onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen". Wanneer iemand zich onderwerpt is dit een vrijwillige daad. Hiermee wordt niet aangeduid dat men in wezen minder is dan diegene aan wie men zich onderwerpt. Er staat ook in de Schrift dat de vrouw zich aan haar man moet onderwerpen. Dit betekent niet dat zij in wezen minder is dan de man. Dat Christus Zich aan de Vader zal onderwerpen houdt verband met het voltooien van zijn verlossingswerk. Tijdens de periode waarin wij nu leven, heeft de Vader alles in de hemel en op de aarde (Matteüs 28:19) onder leiding van de Middelaar, de mens Jezus Christus, gesteld (1 Timoteüs 2:5). Nadat Christus als strijdende Koning alles onderworpen zal hebben, zal Hij Zijn volk naar de Vader leiden en Zich aan de Vader onderwerpen. Dit betekent niet dat Christus zal ophouden Koning te zijn, want volgens de Schrift (o.a. Lucas 1:33) blijft Hij Koning in eeuwigheid. Deze waarheid wordt ook in Openbaring geleerd. Volgens hoofdstuk vijf kan behalve het Lam niemand de boekrol openen. Wegens zijn godheid en zijn mensheid, is Christus bevoegd tussen God en mensen Middelaar te zijn, en door Zijn bloed verzoening te doen. Hij werd alle macht gegeven om deze taak te volbrengen. Doch wanneer de laatste oorlog gewonnen is, is deze bijzondere taak vervuld. Dan worden zowel de Vader als het Lam tot in eeuwigheid aanbeden (Openbaring 4:8 t/m 5:14).

Wat dunkt u van de Christus?

Indien u de Schrift gelooft, beseft u dat Christus mens is, maar ook veel meer dan eenvoudig een mens. Hij is eeuwig. Hij heeft alles geschapen. Hij is de Zoon van God. Hij is Heiland van de wereld. Hij is boven de engelen. Hij is God, de Altijdzijnde. Wij moeten Hem eren gelijk wij de Vader eren. Hij moest zich ontledigen om mens te worden, om mensen te redden. Nadien heeft de Vader Hem verhoogd en Hem de naam boven alle naam gegeven.

"En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden" (Handelingen 4:12).

"Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. Immers het schriftwoord zegt: Al wie op Hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen. Want er is geen onderscheid tussen Jood en Griek. Immers, één en dezelfde is Heer over allen, rijk voor allen, die Hem aanroepen; want al wie de naam des Heren aanroept, zal behouden worden" (Romeinen 10:9-13).

"Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derde dage opstaan uit de doden, en dat in Zijn naam gepredikt moest worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken" (Lucas 24:46,47).

Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen" (Handelingen 2:38).

"En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op. Laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van Zijn naam" (Handelingen 22:16).

"Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld" (Matteüs 28:19,20).

Wat dunkt u van de Christus? "De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen" (2 Korintiërs 13:13).

Roy Davison

Voetnoten:


<1> Christus is de zoon van David. Jesaja 11:1; Jeremia 23:5; Matteüs 20:30,31; 21:9; 22:41-45; Johannes 7:42; Handelingen 2:30; 13:22,23; Romeinen 1:3; Openbaring 22:16.
<2> Christus is de zoon des mensen. Matteüs 8:20; 16:27; 20:28; 26:2,64; Marcus 2:28; 9:9,12; 10:33,45; 14:21,62; Lucas 5:24; 17:22,24; 18:31; 19:10; 21:36; 22:48,69; Johannes 5:27; 12:34; 13:31; Handelingen 7:56.
<3> Christus is in het vlees gekomen. Lucas 24:39; Johannes 1:14; Romeinen 8:3,4; Filippenzen 2:5-11; 1 Timotheüs 3:16; Hebreeën 2:14,15; 10:5; 1 Johannes 4:2; 2 Johannes 7.
<4> Christus is de Zoon van God. Psalm 2:7 (Mat. 3:17; Marcus 1:11; Lucas 3:22; Handelingen 13:33; Hebr. 1:5; 5:5); Psalm 89:27,28 Matteüs 2:15; 3:17 (Marcus 1:11; Lucas 3:22); Matteüs 4:3,6 (Lucas 4:3,9); Matteüs 8:29; 11:27 (Lucas 10:22); Matteüs 14:33; 16:16; 17:5 (Marcus 9:7; Lucas 9:35; 2 Petrus 1:17); Matteüs 21:37 (Lucas 20:13); Matteüs 26:63; (Marcus 14:61,62; Lucas 22:29); Matteüs 27:40,43; 27:54 (Marcus 15:39); Marcus 3:11; 5:7 (Lucas 8:28); Lucas 1:32,35; 4:41; 22:70; Johannes 1:34,50; 3:16-18 (Johannes 1:14-18; 1 Johannes 4:9); Johannes 3:34-36; 5:18-23,26,27,30, 32,36,37; 6:69; 10:30,36; 11:4,27; 14:7,9,28; 19:7; 20:31; Handelingen 3:13; 8:37; 9:20; 13:33; Romeinen 1:3,4,9; 5:10; 8:3,29,32; 1 Korintiërs 1:9; 15:24,27,28; 2 Korintiërs 1:19; Galaten 1:16; 2:20; 4:4,6; Efeziërs 1:3; 3:14; 4:13; 1 Tessalonicenzen 1:10; Hebreeën 1:1-5; 4:14; 5:5,8; 6:6; 7:3; 10:29; 1 Johannes 1:3,7; 2:22-24; 3:8,23; 4:9,10,14,15; 5:5,9-13,20; 2 Johannes 3; Openbaring 2:18.
<5> Robertson, A.T. "A Grammar of the Greek N.T. in the Light of Historical Research" [Hodder and Stoughton, N.Y. 1914, 3rd edition] blz. 417.
<6> Ibid. blz. 767.

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
© Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).