Gods woord in je hart en in je mond
(Weerlegging van de ‘nieuwe hermeneutiek’)

Bepaalde broeders zijn voorstanders van wat zij een ‘nieuwe hermeneutiek’ noemen. Zij denken dat we de Bijbel op een nieuwe manier moeten ‘interpreteren’. Zij hebben kritiek op onze oude manier om de Bijbel te verstaan.

De basisgedachte van deze ‘nieuwe hermeneutiek’ is: De Bijbel moet niet als een ‘patroon’ of een ‘grondwet’ worden beschouwd, maar als een ‘liefdesbrief van God’. (Dat allebei kan, zien zij over het hoofd.) Het idee dat we uitdrukkelijk Bijbels gezag moeten hebben (boek, hoofdstuk en vers) voor alles wat wij in de gemeente leren en doen, wordt in diskrediet gebracht, samen met de aanverwante vereiste dat men autorisatie moet hebben door een rechtstreeks bevel, bindend voorbeeld of noodzakelijke gevolgtrekking (iets dat noodzakelijk volgt op wat in de Schrift staat).

Volgens deze mensen moeten we ‘met God beginnen’ in plaats van ‘met de Schrift te beginnen’. Zij benadrukken het karakter van Jezus en geven kritiek op mensen die de nadruk leggen op ‘de gezonde leer’ (1 Timoteüs 1:10; 2 Timoteüs 4:3; Titus 1:9; 2:1). (Alweer zien zij over het hoofd dat men allebei kan benadrukken.) Zij beweren dat onze bijbelkennis relatief, privé en onbetrouwbaar is.

Sommige van deze ideeën vindt men in het artikel “No Word Without Interpretation” (Geen Woord Zonder Interpretatie) dat in een tijdschrift onder gemeenten van Christus is verschenen. De schrijver stelt: “Het is merkwaardig dat sommigen kunnen veronderstellen dat iemand Gods Woord door zijn ogen-gedachten-mond kan laten passeren met de zekerheid dat de betekenis in overeenstemming blijft met wat God bedoeld heeft.”

Waarom is dit zo vreemd? God zegt toch: “Dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te volbrengen” (Deuteronomium 30:14). Paulus verbindt deze tekst met het evangelie: “Maar wat zegt zij? Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken” (Romeinen 10:8).

“Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here. Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. En niet langer zullen zij een iedere zijn medeburger, en een ieder zijn broeder leren, zeggende: Ken de Here, want allen zullen zij Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen” (Hebreeën 8:10, 11) “Dit is het verbond, waarmede Ik Mij aan hen verbinden zal na die dagen, zegt de Here: Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven, en hun zonden en ongerechtigheden zal Ik niet meer gedenken” (Hebreeën 10:16, 17).

“Laat het woord van Christus rijkelijk in u wonen” (Kolossenzen 3:16). Dus moet het mogelijk zijn! “Gij zult de waarheid verstaan” (Johannes 8:32). Het is mogelijk! God wil dat alle mensen “tot erkentenis der waarheid komen” (1 Timoteüs 2:4). Wij kunnen de waarheid kennen!

Dit wil uiteraard niet zeggen dat we alles weten: “Want onvolkomen is ons kennen” (1 Korintiërs 13:9). Alleen God weet alles. Maar we kunnen weten wat God heeft geopenbaard. “De verborgen dingen zijn voor de Here, onze God, maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen voor altijd, opdat wij altijd de woorden dezer wet volbrengen” (Deuteronomium 29:29).

Het eerder vermelde artikel stelt: “Uiteindelijk kan niemand onder ons garanderen, dat wat wij bedoelen, hetzelfde is als wat God bedoelde, toen Gods Geest door de oorspronkelijke auteurs sprak.”

God zegt dat Zijn woord (zowel het Oude als het Nieuwe Testament) in ons hart en in onze mond kan zijn. Wie ontkent dat Gods woord in zijn mond is, dient te zwijgen daar Petrus zegt: “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God” (1 Petrus 4:11).

Het idee dat we de woorden van God niet nauwkeurig kunnen kennen of spreken is onjuist. “De profeet die een droom heeft, vertelle een droom, en die mijn woord heeft, spreke mijn woord naar waarheid; wat heeft het stro met het koren gemeen? luidt het woord des Heren. Is niet mijn woord zó: als een vuur, luidt het woord des Heren, of als een hamer, die een steenrots vermorzelt?” (Jeremia 23:28,29). [Natuurlijk zijn er velen die Gods woord NIET naar waarheid spreken. Lees gans het hoofdstuk om te vernemen wat hen te wachten staat!]

Wij kunnen het woord van God kennen, begrijpen en prediken. “Verkondig het woord” (2 Timoteüs 4:2). Het moet mogelijk zijn. Inspanning is vereist. “Maak er ernst mede u wel beproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, doch rechte voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid” (2 Timoteüs 2:15).

Hoewel de Bijbel zich niet als een ‘liefdesbrief’ beschrijft, zal geen enkele christen ontkennen, dat in de Schrift Gods grote liefde voor ons wordt geopenbaard. Wil dit dan zeggen dat de Bijbel ons geen patroon voor de gemeente geeft?

Een grondwet is “een systeem van fundamentele regels, principes en voorschriften voor het besturen van een georganiseerde groep mensen”. Het Nieuwe Testament noemt zich niet een ‘grondwet’ en ik ken geen broeders die dat doen.

De voorstanders van de ‘nieuwe hermeneutiek’ zijn degenen die dit woord graag gebruiken. Dit doen zij om te ONTKENNEN dat de Schrift een ‘grondwet’ voor de gemeente is. Zij houden niet van de beperkingen van een grondwet.

De Schrift is niet minder, maar meer dan een grondwet! Het Nieuwe Testament is een door God gegeven verbond! Grondwetten worden door mensen ontworpen en veranderd. Het Nieuwe Verbond is door God gegeven. Geen enkel mens heeft het recht dit verbond te negeren of aan te passen. “Indien iemand de wet van Mozes terzijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal hij verdienen, die de Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en de Geest der genade gesmaad heeft?” (Hebreeën 10:28, 29).

Verschaffen de Schriften ons een patroon?

In de eerste brief aan Timoteüs, zegt Paulus: “Dit schrijf ik u, hoewel ik vrij spoedig tot u hoop te komen. Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament van de waarheid” (1 Timoteüs 3:14, 15). In zijn tweede brief, na de waarschuwing: “Maar slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen; zij verleiden en worden verleid” (2 Timoteüs 3:13) moedigt Paulus Timoteüs aan met de volgende woorden: “Blijf gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wel bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Timoteüs 3:14 t/m 17).

Paulus geeft Timoteüs een plechtige opdracht: “Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, met beroep zowel op zijn verschijning als op zijn koningschap: verkondig het woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting” (2 Timoteüs 4:1, 2).

Paulus sprak over bedriegers. Nu legt hij uit dat velen WENSEN misleid te worden: “Want er komt een tijd, dat (de mensen) de gezonde leer niet (meer) zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren” (2 Timoteüs 4:3, 4).

Wij moeten in het woord van Christus blijven om Zijn discipelen te zijn (Johannes 8:31). Zijn woord zal ons oordelen op de laatste dag (Johannes 12:48). Paulus schrijft aan de Romeinen: “Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is” (Romeinen 6:17). Paulus zegt tegen de Korinthiërs: “Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht om uwentwil, opdat gij uit ons (voorbeeld) zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat” (1 Korintiërs 4:6). Aan Timoteüs schrijft Paulus: “Neem tot voorbeeld de gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in het geloof en de liefde, die in Christus Jezus is” (2 Timoteüs 1:13). Een ouderling moet zich houden “aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen” (Titus 1:9). Johannes waarschuwt: “Een ieder, die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet; wie in die leer blijft, deze heeft zowel de Vader als de Zoon” (2 Johannes 9).

“Hem nu, die bij machte is u te versterken - naar mijn evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekend gemaakt onder alle volken – Hem, de alleen wijze God, zij, door Jezus Christus, de heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen” (Romeinen 16:25 t/m 27).

Voorstanders van de ‘nieuwe hermeneutiek’ houden niet van geboden. Ze zeggen dat wij ‘Christocentrisch’ moeten zijn i.p.v. ‘gebod-centrisch’. Toch heeft Jezus gezegd: “Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren” (Johannes 14:15).

Ook vertroebelen zij graag het water door te beweren dat alle bindende voorbeelden en logische conclusies uit de Bijbel op een subjectieve mening berusten. Dit is gewoon een rookgordijn ter verdoezeling van hun fundamentele ontkenning van Gods woord als doorslaggevend en gezaghebbend.

In de eerste plaats moet men begrijpen, dat Gods geboden meer omhelzen dan de schriftgedeelten die de vorm van een rechtstreeks gebod hebben. Paulus waarschuwt de Korinthiërs: “Indien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wel weten, dat hetgeen ik u schrijf, een gebod des Heren is” (1 Korintiërs 14:37). Toen Jezus zei, “Leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb” (Matteüs 28:19) hield dit meer in dan rechtstreekse bevelen. Nadat Hij de voeten van Zijn discipelen gewassen had, zei Hij: “Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb” (Johannes 13:15). Petrus verklaart: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” (1 Petrus 2:21). Johannes schrijft: “Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft” (1 Johannes 2:6). Met betrekking tot het volk Israël in de woestijn, schrijft Paulus: “Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden” (1 Korintiërs 10:6). “Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is” (1 Korintiërs 10:11). Jakobus schrijft: “Broeders, neemt tot een voorbeeld van gelatenheid en geduld de profeten, die in de naam des Heren hebben gesproken” (Jakobus 5:10). Aan de Filippenzen schrijft Paulus: “Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen, die evenzo wandelen, gelijk gij ons tot voorbeeld hebt” (Filippenzen 3:17). Paulus schrijft aan de Tessalonicenzen: “En hierom danken ook wij God onophoudelijk, dat gij, toen gij het gepredikte woord Gods van ons ontvangen hebt, het hebt aangenomen niet als een woord van mensen, maar, wat het inderdaad is, als een woord van God, dat ook werkzaam is in u, die gelooft. Want gij, broeders, zijt navolgers geworden van de gemeenten Gods in Christus Jezus, die in Judea zijn, omdat ook gij hetzelfde te verduren hebt gehad, van uw eigen volksgenoten als zij van de Joden” (1 Tessalonicenzen 2:13, 14). Aan de Korintiërs schrijft Paulus: “Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, doet ook gij, evenals ik het in de gemeenten van Galatië geregeld heb” (1 Korintiërs 16:1). In het boek Openbaring lezen we zeven keer: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” (Openbaring 2:7, 11, 17, 29; 3:6, 13, 22).

Er wordt ook van ons verwacht, dat wij logische conclusies trekken uit wat in de Schrift staat.

Toen de Farizeeën de discipelen van Jezus veroordeelden, omdat zij op de sabbat aren plukten, vroeg Jezus hun: “Hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hij en die met hem waren honger kregen? Hoe hij het huis Gods binnengegaan is en zij de toonbroden hebben gegeten, waarvan hij noch die met hem waren mochten eten, doch alleen de priesters? Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat op de sabbat de priesters in de tempel de sabbat schenden zonder schuldig te zijn?” (Matteüs 12:3 t/m 5). Jezus verwacht van de Farizeeën, dat zij uit deze voorbeelden logische conclusies trekken.

Toen de Sadduceeën de opstanding in vraag stelden, zei Jezus hun: “Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet noch de kracht Gods” (Matteüs 22:29). Jezus stelde hen verder de vraag: “Wat nu de opstanding der doden betreft, hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob? Hij is niet een God van doden, maar van levenden” (Matteüs 22:31, 32). “Gij dwaalt wel zeer” (Marcus 12:27). Deze tekst leert dat er een opstanding is, al wordt er niets expliciet over een opstanding gezegd, omdat een opstanding logisch vereist is.

Paulus behandelde “gedeelten uit de Schriften, door aanhalingen uitleggende, dat de Christus moest lijden en opstaan” (Handelingen 17:2, 3). Paulus trachtte “Joden en Grieken te overtuigen” (Handelingen 18:4). Apollos bestreed “de Joden in het openbaar en bewees uit de Schriften, dat Jezus de Christus is” (Handelingen 18:24, 28).

Uiteraard zullen sommigen redelijkheid en logica afwijzen. Paulus vraagt de Tessalonicensen om voor hem te bidden, “dat wij bewaard blijven voor de wargeesten en slechte mensen” (2 Tessalonicenzen 3:2) en Petrus schrijft: “Daarin is het een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften” (2 Petrus 3:16).

God heeft een verbond met ons gesloten. Er is een ‘vorm van onderricht’ waaraan wij ons moeten onderwerpen (Romeinen 6:17), ‘gezonde leer’ die verkondigd moet worden (Titus 2:1) en die sommigen niet kunnen verdragen (2 Timoteüs 4:3), en wij hebben een voorbeeld van ‘gezonde woorden’ (2 Timoteüs:1:13). Wij moeten in het woord van Christus blijven (Johannes 8:31) dat ons op de laatste dag zal oordelen (Johannes 12:48). Wij moeten leren om niet verder te gaan dan wat geschreven staat (1 Korintiërs 4:6). De Schrift geeft ons wel een patroon voor de gemeente.

Nog een gangbaar idee bij de ‘nieuwe hermeneutiek’ is dat wij intelligente en hoog opgeleide mensen nodig hebben om de Bijbel voor ons te ‘interpreteren’. De meeste voorstanders van deze theorieën gebruiken graag moeilijke woorden.

“Laat niemand zichzelf misleiden! Indien iemand onder u meent wijs te zijn in deze tijd, hij worde dwaas, om wijs te worden. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God” (1 Korintiërs 3:18, 19). Broeders, laat niemand u misleiden of intimideren met termen zoals ‘hermeneutiek’ of ‘epistemologie’. Wanneer iemand het woord van Christus hoort, en doet wat Hij zegt, zal zijn huis blijven staan (Matteüs 7:21-27). Jezus zegt ons dit. Laat uw gedachten niet afgetrokken worden van “de eenvoudige en loutere toewijding aan Christus” (2 Korintiërs 11:3).

Aan de gewone soldaten die op de woorden van Jezus reageerden met “Nooit heeft een mens zo gesproken, als deze mens spreekt!” hebben de hoogmoedige, zelf-aangestelde uitleggers van de wet gezegd: “Zijt gij soms ook verleid? Heeft soms één van de oversten in Hem geloofd, of van de Farizeeën? Maar de schare, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij” (Johannes 7:46 t/m 49).

Jezus was hier niet mee eens: “Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U” (Matteüs 11:25, 26). [Zie ook Jesaja 35:1 t/m 10.]

Waarom spreekt men van een ‘nieuwe’ hermeneutiek (uitlegkunde) wanneer hun vrijzinnige ideeën eigenlijk niet nieuw zijn? In de Westerse Cultuur wordt iets ‘nieuws’ hoger aangeslagen dan iets ‘ouds’. Wie wil voorstander van iets ouds zijn? Maar zelfs dat is niet nieuw! In het (oude) boek Jeremia lezen we: “Zo zegt de Here: Gaat staan aan de wegen, en ziet en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg is, opdat gij die gaat en rust vindt voor uw ziel; maar zij zeggen: Wij willen die niet gaan” (Jeremia 6:16).

Men spot met de ‘ouderwetse’ manier die wij dertig jaar geleden de Schrift hebben begrepen. Bekijk deze aanhaling uit bovenvermeld artikel: “De laatste jaren binnen gemeenten van Christus worden wij geplaagd door een snel groeiende groep met een hermeneutiek die lijkt op de uitlegkunde die 30 jaar geleden binnen de gemeente algemeen gangbaar was.”

Dit klinkt als de beschuldiging van Koning Achab: “Zodra Achab Elia zag, zeide Achab tot hem: Zijt gij daar, gij, die Israël in het ongeluk stort? Doch hij zeide: Ik heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar gij en uws vaders huis, doordat gij de geboden des Heren hebt verzaakt” (1 Koningen 18:17, 18).

Misschien is deze ‘groeiende groep’ niets anders dan een ‘groeiende bewustzijn’ van de poging van sommigen om de geboden van de Heer te verzaken en ons mee te slepen door “wijsbegeerte en door ijdel bedrog in overeenstemming met de overlevering der mensen, met de wereldgeesten en niet met Christus” (Kolossenzen 2:8).

Was er iets fundamenteel fout met hoe wij de Schriften dertig jaar geleden begrepen?

Sommigen onder ons zijn oud genoeg om het ons te herinneren. Op 4 maart 1951 werd ik tot het lichaam van Christus gedoopt (1 Korintiërs 12:13; Galaten 3:). Het woord ‘hermeneutiek’ had ik nooit gehoord. Maar ik heb wel het evangelie gehoord. Ik ben aan het evangelie gehoorzaam geworden. Is daar iets fout aan?

Toen ik 11 jaar was, waren wij bij een gemeente waar de ouderlingen iedereen aanmoedigden om dagelijks de Bijbel te lezen. Ik begon met vijf hoofdstukken per dag te lezen, elke avond voor ik ging slapen. Ik heb dat vele jaren lang gedaan. Ik ben gegroeid in kennis en in geloof (Romeinen 10:17). Is daar iets fout mee?

In de zomer van 1953 ging ik naar de zomer bijbelscholen van Perryville en Estevan in Saskatchewan, Canada. Zij waren heel anders dan de vacantie bijbelscholen die er vandaag door vele gemeenten worden gehouden. Beide scholen duurden twee weken en we kregen bijbellessen van 9 tot 12 en van 13 tot 16 uur. Elke avond luisterden wij naar een evangeliepreek van 40 minuten. We hadden veel plezier. We speelden honkbal na 16 uur en plukten aardbeien in het bos. Sommige van de kleinere kinderen keken graag naar de muizen die tijdens elke avondpreek rondrenden langs de muur aan de andere kant van de zaal. Het gebouw had een vloer van zand en we zaten op houten banken. Ons hoofddoel was Gods Woord leren kennen. Ik herinner me dat een van de klassen een grondige studie van Efezieërs was. We leerden teksten uit ons hoofd en er waren toetsen. Sommige klassen behandelden een bijbelboek en andere behandelden een onderwerp. Was daar misschien iets mis mee?

In 1954 ging ik naar Radville Christian College, een christelijke middelbare school in Saskatchewan. Daar ontmoette ik sommige van prachtigste christenen die ik heb mogen kennen. We hadden onderwijzers, die hun leven aan het christelijk onderwijs hadden toegewijd, hoewel ze maar de helft van het salaris kregen, dat zij in het openbare onderwijs zouden krijgen. Ik had goede bijbelonderwijzers en ik heb daar preken horen geven door broeders die ‘doorkneed in the Schriften’ waren zoals Apollos van weleer (Handelingen 18:24). Was daar dan iets mis mee?

Deze onderwijzers kenden de Bijbel eigenlijk heel wat beter dan enkele van de ‘professoren’ die ik later op een christelijke universiteit kreeg. Heb je misschien ook opgemerkt, dat artikelen in de baan van deze ‘nieuwe hermeneutiek’ dikwijls veel moeilijke woorden bevatten, maar weinig bijbelteksten?

Ik ben in 1961 aan de universiteit afgestudeerd met Bijbel en Redekunde als hoofdvakken en Grieks als bijvak. Natuurlijk was dit in de donkere jaren van meer dan 30 jaar geleden. Ik kan me niet herinneren dat het woord ‘hermeneuniek’ in een van de bijbelklassen die ik volgde ooit werd gebruikt. Wij studeerden gewoon wat de Bijbel zelf zegt over hoe men de Schrift moet verstaan. Was daar misschien iets verkeerd aan?

Was er iets verkeerd met het evangelie dat werd gepredikt? Met onze samenkomsten? Met onze relatie met God? Was er iets verkeerd met de leiding binnen de gemeenten?

Volgens het boven aangehaalde artikel schijnbaar wel: “Sinds de late decennia van de 1800 jaren, hebben de gemeenten van Christus zich gefocussed op een ‘inductieve hermeneutiek’. Dit zorgde er voor, dat zij vaak in cirkels en lijnen en in complexe stappen van logica ronddwaalden. De gedachten en de uitleg waren enkel en alleen begrijpbaar voor de persoon, die het punt maakte.”

Deze straffe, onbewezen aanklacht herinnert me aan de woorden van Paulus: “En het doel van (alle) vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof. Door dit spoor te verlaten zijn sommigen vervallen tot ijdel gepraat; zij willen leraars der wet zijn, zonder ook maar te beseffen wat zij zeggen of waarover zij zo stellig praten” (1 Timoteüs 1:5 t/m 7).

Let op de tijdsbepaling in bovenvermelde beschuldiging. Wat is er in de late 1800’s gebeurd? Toen ging een minderheid (ongeveer 20%) van de gemeenten van Christus in de Verenigde Staten niet akkoord met een ‘nieuwe hermeneutiek’! Een nieuwe manier om de Schriften te interpreteren. Deze nieuwe manier werd geïntroduceerd om het gebruik van muziekinstrumenten in de aanbidding en het oprichten van overkoepelende kerkorganisaties goed te praten. Uit die nieuwe manier van de Schrift te interpreteren zijn enkele nieuwe denominaties ontstaan, doordat bepaalde gemeenten van Christus van de waarheid afdwaalden.

De ‘nieuwe hermeneutiek’ die vele gemeenten van Christus in de late 1800-jaren tot afvalligheid bracht, was gelijkaardig met de ‘nieuwe hermeneutiek’ die nu wordt voorgesteld. Waarom gaan deze voorstanders van de ‘nieuwe hermeneutiek’ niet gewoon naar de denominaties, waar deze zogenaamde nieuwe uitlegkunde reeds goed ingeburgerd is?

Maar nee, zij willen iets ‘nieuws’. Zij willen de gemeente van de Heer omvormen in een denominatie in overeenstemming met hun eigen verlangens. Zij zullen er misschien in slagen om afsplitsingen te veroorzaken waaruit ‘nieuwe denominaties’ zullen ontstaan. Maar zij zullen er niet in slagen de gemeente van Christus te vernietigen. Die bestaat nu al 2000 jaar en tot de wederkomst van Christus zal zij gewoon doorgaan met God volgens Zijn woord te dienen.

In elke generatie zullen sommigen proberen de gemeente te veranderen, naar eigen goeddunken aan te passen, en van de Heer weg te halen. Zij die de waarheid niet liefhebben, worden misleid (Matteüs 24:11; 2 Tessalonicenzen 2:9 t/m 12).

Nadat Israël door de kracht van God aan de Egyptische slavernij ontsnapt was en zich in het beloofde land gevestigd had, lezen we deze droevige opmerking: “Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israël gedaan had” (Richteren 2:10).

“Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen. Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen” (Romeinen 16:17, 18).

“En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wel, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten. Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken” (2 Petrus 1:19 t/m 21).

Roy Davison

    De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de NBG-1951 Vertaling,
    © Nederlands Bijbelgenootschap (tenzij anders aangeduid).