De nakomelingen van Abraham werden een groot volk. Gods voorspelling kwam uit. Het volk was tot slavernij gebracht in een land dat het hunne niet was
(Gen. 15:13,14). Toen naderde de tijd van de belofte waarmede God Zich aan
Abraham verbonden had (Hand. 7:17). Mozes werd door God aangesteld als overste
en bevrijder. Een nieuw lichtpunt in de heilsgeschiedenis dient zich aan. De
materieële beloften aan Abraham gaan in vervulling, maar wijzen reeds
verder naar de hogere beloften.
De bevrijding komt na het Pascha. Een lam werd geslacht en gegeten.
Het bloed ervan moest aan de deurposten gestreken worden. Het bloed beeldt
verzoening uit voor de eerstgeborenen, en getuigt van geloof in dat huis. De
doodsengel gaat voorbij, de uittocht kan beginnen.
Voor christenen is dit het beeld van de uitverkiezing die zij bekomen door
Christus, de bevrijding van de slavernij aan zonde en dood. Zoals bij het Pascha
een lam werd geslacht, zo ook is Christus nu ons Paaslam (1 Kor. 5:7). Het bloed
van Jezus bevrijdt ons van de slavernij der zonde.
"Want ik stel er prijs op, broeders, dat gij weet, dat onze vaderen allen
onder de wolk waren, allen door de zee heengingen, allen zich in Mozes lieten
dopen in de wolk en in de zee, allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en
allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke
rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus" (1 Kor. 10:1-4).
Dit leert ons dat allen die geloven op dezelfde wijze behouden zullen worden.
Zonder gedoopt te zijn (Marc. 16:-16); zonder deel te hebben aan de Heilige
Geest, het water des levens (Joh. 7:38,39); zonder Christus, het ware brood
(Joh. 6:49-51) wordt niemand uit 'Egypte' bevrijd.
Bovendien leren wij hieruit dat wij dit alles mogen meemaken en daarna toch
verloren gaan als wij het slechte voorbeeld van Israël volgen: "En toch heeft
God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld
in de woestijn. Deze gebeurtenissen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij
geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die hadden. Wordt ook geen
afgodendienaars zoals sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zette
zich neder om te eten en te drinken, en zij stonden op om te dansen. En laten
wij geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op één dag drieëntwintigduizend. En laten wij de Here niet verzoeken,
zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de slangen. En mort niet,
zoals sommigen van hen deden, en zij kwamen om door de verderfengel. Dit is hun
overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing
voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan,
zie toe, dat hij niet valle" (1 Kor. 10:5-12).
Na de uittocht ontving Mozes de wet en de voorschriften voor aanbidding,
offeranden en de eredienst. Deze eredienst rondom en in het tabernakel was een
schaduwbeeld van de toekomende beloften in Christus, waar Christus als Koning,
Profeet en Hogepriester zou dienen bij de eredienst van de gemeente Gods (Hebr.
8:5; 9:1).
Mozes verwees naar die Profeet die na hem zou komen (Hand. 3:22,23; 7:37).
Aan Mozes werd de wet meegedeeld, het oude verbond genoemd. Maar in dit oude
verbond werd reeds bepaald dat er een nieuw verbond zou komen (Zie Deut.
18:15,18,19 en Jer. 31:31-34). Men zou naar die Profeet moeten luisteren opdat
men niet zou sterven.
Onder het nieuwe verbond is Jezus Christus de Hogepriester (Hebr. 8:1-13).
Onder het oude verbond vormden de Levieten de priesterklasse omdat zij uit het
joodse volk werden gekozen in de plaats van de eerstgeborenen (Num. 3:11-13).
Alle eerstgeborenen zijn van God. Dit beeld stemt overeen met de
nieuwtestamentische gemeente, waarin iedere gelovige priester is (1 Petr. 2:9),
een vergadering van eerstgeborenen (Hebr. 12:23). Zij dienen God met hun geest
(Rom. 1:9) door de Geest van God (Fil. 3:3) in Zijn tempel (1 Kor. 3:16).
Zij zijn Gods volk nu, zij behoren Hem toe, zij zijn gekocht en betaald door
Jezus' bloed. Een nieuw hoofdstuk kan beginnen. De offeranden onder het oude
verbond beeldden de grote verzoening uit, die de Messias als een volmaakt offer
zou brengen.
Het oude verbond gaat voorbij en wordt opgevolgd door het nieuwe, dat beter
is (Hebr. 8:6,7). Het oude bestond slechts uit bepalingen voor het vlees,
opgelegd tot de tijd van herstel (Hebr. 9:10).
Aan het Paschafeest mochten alleen de besnedenen deelnemen (Ex. 12:43-49). Om
aan het nieuwtestamentische Pascha (dit is Christus) deel te hebben, moet men
ook in geestelijke zin besneden zijn. Deze besnijdenis van het hart neemt plaats
bij de doop: "In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van
mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de
besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop" (Kol.
2:11).
Als gij dus als gemeente samenkomt, dan is dit om op waardige wijze het brood te eten en de beker des Heren te drinken als het heilige priestervolk.
Tony Geens
Deel 4: Het oude verbond