In de Schrift lezen wij dat God de mens schiep. Nu weet ik dat velen dit niet
geloven. Maar het is duidelijk dat het gedrag van de mens bepaald wordt door zijn geloof.
In het dagelijks leven stellen wij vast dat ongelovigen de maatschappij ernstig schaden en dat
daardoor het zedelijke en morele vervalt. Moderne sociologen kunnen vanuit hun goddeloos
mensbeeld geen antwoord op deze stijgende wereldproblemen geven.
Het huidige mensbeeld, d.i. het begrip van hoe de mens in mekaar zit, van
hoe hij denkt en handelt, wordt verklaard zonder met het bestaan van God rekening te houden.
De ongelovige heeft geen godsbeeld. Uit dit ontbrekend godsbeeld, volgt een
verwrongen mensbeeld. Immers de mens wordt niet meer beschouwd zoals God hem schiep.
De geestelijke band met zijn Schepper wordt ontkend. Hierdoor ontstaan er steeds meer en
meer sociale en geestelijke problemen.
Gelovigen daarentegen erkennen God als Schepper. Als gevolg wordt het
mensbeeld van een gelovige gevormd door hoe God de mens ziet. i.p.v. hoe de mens
zichzelf ziet. God is het die de mens beoordeelt.
God schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis. Dit betekent dat de mens
in relatie tot God staat. Hij is zo door God gemaakt, dat hij pas tot zijn recht komt in een
verbondsverhouding tot zijn Schepper. Daaruit volgt dat het wezen van de mens niet begrepen
kan worden zonder God.
De problemen die ontstaan door het ontkennen van God zijn ook niet zonder
God op te lossen. Hij immers openbaart het doel, het waarom, betreffende de mens en zijn
relatie tot God en zijn evennaaste.
Het verwerven van deze zelfkennis vergelijkt Jakobus met het kijken in een
spiegel: "Want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het
gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; want hij heeft zich beschouwd, is
heengegaan en heeft terstond vergeten hoe hij er uitzag" (Jak. 1:23,24).
Boven de poort van het orakel in Delfi stond de spreuk: 'Ken uzelf'. Voor
wie wijsheid zoekt, is zelfkennis belangrijk.
Wie in de Schrift studeert en de verworven kennis op zichzelf toepast, zal
ontdekken niet alleen hoe God over ons denkt, maar ook hoe wij echt zijn.
De Schrift beschrijft de mens als geest, ziel en lichaam (1 Tes. 5:23).
Niet alleen is er de natuurlijke mens, de uiterlijke, de zichtbare; er is ook de
inwendige mens (2 Kor. 4:16). Die is niet zichtbaar als zodanig, maar wordt wel in het
uiterlijke weerspiegeld door daden, want het is onze geest die onze ziel bestuurt, en zo ons
lichaam.
Petrus leert dat het lichaam strijdt tegen de ziel: "Geliefden, ik vermaan
u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd
voeren tegen uw ziel" (1 Petrus 2:11). Deze begeerten van het vlees zijn uiteraard
ook tegen de Geest: "Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van
de Geest tegen het vlees -- want deze staan tegenover elkander -- zodat gij niet
doet wat gij maar wenst" (Gal. 5:17).
Bij het bestuderen van dit onderwerp werd ik verbaasd door de overvloed van
uitdrukkingen die de Heilige Schrift gebruikt om de mens te kenmerken.
De Schrift beschrijft de ongelovige als de natuurlijke mens (1 Kor. 2:14),
ook als de onvruchtbare (Matt. 13:22), een vriend van de wereld (Jak. 4:4), de oude mens die
ten verderve gaat (Ef. 4:22), een kind der hel (Matt. 23:15), een zoon des duivels (Hand. 13:10;
1 Joh. 3:10). Ongelovigen worden ook beschreven als slaven der zonde (Rom. 6:17),
kinderen van de boze (Matt. 13:38), kinderen der ongehoorzaamheid (Ef. 2:2; 5:6), kinderen des
toorns (Ef. 2:3), kinderen der vervloeking (2 Petrus 2:14), dwazen (Rom. 1:22) en
onverstandigen (1 Petrus 2:15). Zij zaaien op de akker van hun vlees (Gal. 6:8). Zij zijn in
duisternis (Kol. 1:13).
Hoe beoordeelt God de mens in zijn spreken en in zijn handelen? Al de
genoemde dingen hoeven niet noodzakelijk bij iedereen voor te komen; het kan ook
slechts ten dele op iemand van toepassing zijn. Beschouw dit dan ook als een
spiegel voor uzelf en kijk in uw hart of er iets is, waarin u te kort schiet.
Falen we in één ding, dan bedreigt dit ook het andere.
Het spreken
De wereldse mens beschouwt liegen als een gewone, zelfs noodzakelijke,
daad. "Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is
onder hun lippen; hun mond is van vloek en bitterheid vol" (Rom. 3:13).
Maar wat leert de Schrift? "Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de
oude mens met zijn praktijken afgelegd, en de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot
volle kennis naar het beeld van zijn Schepper" (Kol. 3:9,10). "Liegt niet tegen de
waarheid. Dat is niet de wijsheid, die van boven komt, maar zij is aards, ongeestelijk,
duivels" (Jak. 3:14,15). Wie de leugen liefheeft en doet zal de stad Gods nooit binnengaan
(Openb. 21:27; 22:15).
"Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste,
omdat wij leden zijn van elkander. ... Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar
als gij een goed (woord) hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade
ontvangen. ... Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden
gebannen, evenals alle kwaadaardigheid" (Ef. 4:25,29,31).
Hoewel zotte en losse taal in de wereld als normaal wordt beschouwd, mag er
bij gelovigen daar geen sprake van zijn (Ef. 5:4).
"Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos; gij moet weten,
hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven" (Kol. 4:6).
Het handelen
Hoe beoordeelt God het handelen van de mens?
Het viel mij nu pas op hoe groot de zonde is onder de mensen, hoe ver wij
van God verwijderd waren, de omvang van de strijd van het vlees tegen de ziel (1 Petrus
2:11).
"Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw
hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt
moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijdt. Gij hebt
niets, omdat gij niet bidt. (Of,) gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om
het in uw hartstochten door te brengen. Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap
met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt
metterdaad een vijand van God. Of meent gij, dat het schriftwoord zonder reden zegt: De geest,
die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid?"
(Jak. 4:1-6).
"Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid,
losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht,
tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke, waarvoor ik u
waarschuw, zoals ik u gewaarschuwd heb, dat wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk
Gods niet zullen beërven" (Gal. 5:19-21).
Wie een los leven leidt is levend dood (1 Tim. 5:6). Zware tijden zijn het
gevolg van goddeloosheid: "Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tijden zullen
komen, want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers,
aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars,
onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer
liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan
verloochend hebben; houd ook dezen op een afstand" (2 Tim. 3:1-5).
Uit dit alles wordt het duidelijk hoe groot de zonde is in Gods ogen, hoeveel het
eenvoudig woord 'bekering' inhoudt, en hoezeer wij de hulp van Gods Heilige Geest nodig
hebben om niet meer te zondigen.
De Schrift weerspiegelt hoe de natuurlijke mens is, hoe wij moeten sterven
voor de zonde (de zonde niet meer doen), en hoe de kennis en liefde van Jezus
Christus in ons moet groeien door het geloof in Hem.
"Dit zeg ik dan en betuig ik in de Here, dat gij niet langer moogt wandelen
zoals ook de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken, verduisterd in hun verstand,
vervreemd van het leven Gods om de onwetendheid, die in hen heerst, om de verharding van
hun hart. Zij hebben zich immers in hun verdoving overgegeven aan de losbandigheid om
gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid. Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren
kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in
Jezus, dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar
zijn misleidende begeerten, dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, en de nieuwe
mens aandoet, die naar (de wil van) God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en
heiligheid" (Ef. 4:17-24).
De nieuwe mens, hij die herboren is naar de Geest, strijdt tegen het vlees.
Daar waar het woord in de goede aarde valt, worden er vruchten voortgebracht (Matt. 13:8,23),
vruchten van het licht: "Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here;
wandelt als kinderen des lichts, -- want de vrucht des lichts bestaat in louter goedheid en
gerechtigheid en waarheid --, en toetst wat de Here welbehagelijk is. En neemt geen
deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmaskert ze veeleer, want het is zelfs
schandelijk om te noemen, wat heimelijk door hen wordt verricht" (Ef. 5:8-12).
"Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid,
vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing" (Gal. 5:22).
Na dit overzicht van deugden en ondeugden is het duidelijk hoe God de
mensen beziet.
Ken uzelf, of leer uzelf kennen.
Wanneer men God niet kent of erkent ontstaat daardoor het kwade: "En
daar zij het verwerpelijk achtten God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan een
verwerpelijk denken om te doen wat niet betaamt: vervuld van allerlei onrechtvaardigheid,
boosheid, hebzucht en slechtheid, vol nijd, moord, twist, list en kwaadaardigheid; oorblazers,
lasteraars, haters van God, verwatenen, overmoedigen, grootsprekers, vindingrijk in het kwaad,
hun ouders ongehoorzaam; onverstandig, onbestendig, zonder hart of barmhartigheid" (Rom. 1:28-31).
Wanneer men echter Gods wil wil doen, zal een onberouwelijke inkeer tot
zaligheid volgen (2 Kor. 7:10). Door Gods woord leert men zichzelf kennen, en
van Gods Geest ontvangt men de kracht om te veranderen naar Gods beeld: "En wij
allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren
weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door
de Here, die Geest is" (2 Kor. 3:18).
Onderzoekt uzelf, beveelt de apostel Paulus, of u wel in het geloof zijt, of Christus
in u is (2 Kor. 13:5).
"Wij weten dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt" (1 Joh. 5:19).
"Zij hebben zich immers in hun verdoving overgegeven aan de
losbandigheid om gretig winst te slaan uit allerlei onreinheid. Maar gij geheel anders: gij
hebt Christus leren kennen" (Ef. 4:19,20).
Tony Geens