Waarom ik geloof

   Het wordt steeds moeilijker voor vele mensen om nog in God te geloven. Misschien omdat ze hun vragen hierover niet beantwoord krijgen vanuit hun kerk. Ook komen er dikwijls daarvoor andere geloven in de plaats. Ik denk hierbij aan sommige oosterse godsdiensten, met hun meditatie technieken, maar ook aan andere meer materialistische geloven, zoals de evolutieleer, astrologie en transcendentale meditatie.

   Spreken over geloof -- als we merken dat de wereld overvol is van allerlei geloven -- is niet eenvoudig. Maar toch zal ik trachten het christelijk geloof dat ik belijd voor u uiteen te zetten. Ik hoop dat mijn getuigenis u mag sterken in uw geloof.

   Deze is een persoonlijke getuigenis: waarom ik geloof. Begrijp me dan ook niet verkeerd. God kan ik niet tonen -- niet bewijzen. Wat ik wel zal trachten naar voren te brengen, zijn de bewijzen die God zelf geeft. Hij heeft alles zo beschikt, dat Zijn heil op basis van geloof komt. Als Hij persoonlijk zichtbaar was, dan zou het geloof als zodanig ophouden.

   Een bepaald geloof staat of valt met haar redelijkheid, haar waarheid en haar zedelijkheid. Met deze getuigenis doe ik daarom een beroep zowel op uw hart als op uw verstand, opdat u de redelijkheid en waarheid van de aangevoerde feiten zoudt inzien.

Eerst wordt het begrip 'geloof' wat uiteengezet.

   Vrijdenkers menen dat geloof in God iets irrationeel is en ze scheiden geloof en de rede van elkaar. "Geloof heeft niets te maken met de werkelijkheid", menen zij.

   Helaas voor hen, ze zullen zich nooit kunnen losmaken van het feit, dat ze ook in dingen geloven die ze nooit kunnen bewijzen. Hiermee wil ik zeggen, dat hun idee -- scheiding van geloof en rede -- niet opgaat, maar dat geloof en rede beslist samengaan.

   De apostel Paulus beschrijft geloof als "de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen die men niet ziet" (Hebr. 11:1).

   Christelijk geloof is voor Paulus een zekerheid, het absolute vertrouwen in waarheid. Door geloof kan men ware kennis opdoen over feiten die men zelf niet heeft gezien of meegemaakt.

   Dat het niet altijd zo gebeurt, merken we op bij ijdel geloof. Dit is iets geloven op valse gronden wat fataal kan zijn (b.v. te geloven dat een vergif, medicijn is). Blind geloof is iets geloven tegen alle logica in -- ondanks alle bewijzen en de redelijkheid. (Jezus geeft een voorbeeld van ijdel geloof in Matteüs 7:21-23.)

   Waarachtig geloof is redelijk. Het is een middel om kennis te verwerven en is nooit in tegenstelling met de waarheid.

   Hoe verwerven wij kennis? Zowel uit eigen ervaring als uit de ervaringen van anderen. Ik weet dat ijs koud is. Ik geloof in de vernielende kracht van de misdaad. Ik geloof in de schoonheid en de opbouwende kracht van de liefde. Dit alles weet ik uit eigen ervaring. Als het gaat om vakkennis (zoals geneeskunde, natuurkunde, scheikunde enz.) dan heb ik kennis door geloof in andermans ervaringen die in boeken beschreven zijn. Zo is ook de rechtspraak op geloof in de getuigen gebaseerd.

   Geloof moet dus op concrete feiten berusten. Het mag geen subjectief gevoel zijn, zonder basis. Men mag ook niet zomaar geloven wat men wil. Dit alles bepaald de "zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet."

   Vooraleer u iets gelooft, let op de betrouwbaarheid, de echtheid van het bewijsmateriaal. Christelijk geloof is redelijk en gaat niet in tegen het verstand. Het is de zekerheid, die van God zelf uitgaat.

Het ontstaan van het godsbeeld.

   Waarom geloven mensen in God? Er moet een oorzaak zijn. Het is bekend dat mensen van in de vroegste oudheid in God of in goden geloofden. Er is geen volk bekend in heel de mensgeschiedenis, dat zonder zo een geloof was. Het geloof dat er geen God is, het atheïsme, is nog zo oud niet.

   Ongelovigen menen dat het begrip 'God' voortkomt uit de mensen hun eigen hoofd. Dit geloven ze omdat ze zagen dat er zoveel soorten goden waren. Ieder volk had zijn eigen goden, met allerlei vreemde voorstellingen en verhalen.

   Terecht heeft men opgemerkt dat dikwijls de godsdienstige opvattingen het zedelijk peil weerspiegelde van het volk. Vele volken gaven aan hun goden menselijke trekjes. De goden geleken op hun aanbidders. Wanneer er een god haatte of liefhad, dan was deze onveranderlijk terug te vinden aan de zijde van de machthebbers.

   In 540 voor Christus zag de Griekse filosoof, Xenophanes, dat mensen van verschillende rassen hun goden uitbeeldden zoals ze zelf waren. De Traciërs dachten aan een roodharige god. De Ethiopiërs, aan een zwarte. De Kanaänieten -- bekend om hun wreedheid -- hadden goden die vreugde vonden in bloedvergieting en wreedheid.

   Vrijdenkers, zoals L. Feuerbach, verklaren daarom dat God het denkbeeld is, de projectie van het menselijke ego. En voor dit godsbeeld parafraseert men dan dat de mens god schiep naar zijn beeld en gelijkenis! Dit gaat inderdaad op voor de goden die de mensen bedachten. In de theologie wordt dit met een moeilijk woord aangeduid: antropomorfisme. Dit wil zeggen, het voorstellen van God in menselijke vormen; het toeschrijven van menselijke gedachten, opvattingen, hartstochten enz. aan God.

   Beste vrienden, zou het zo zijn? De Almachtige God, iets wat we zelf bedacht hebben? Iets wat we ons zelf wijsmaken?

   Niemand kan ontkennen dat de mens het enige redelijke wezen hier op aarde is. Wij mensen hebben het vermogen om onze eigen daden te overdenken en de wereld waarin we leven te bestuderen, zelfs te veranderen.

   Ik geloof in God, die de mens als redelijk wezen geschapen heeft, als enige aannemelijke verklaring voor ons bestaan. Hoe kan men op het idee komen van iets dat niet bestaat? De getuigenissen die God gegeven heeft, overtuigen de mensen van Zijn bestaan. Dit is iets, wat niet door biochemische processen te verklaren is.

   God roept door zijn getuigenissen op, om tot geloof te komen. Let op wat ik zeg: tot geloof komen. Dit is niet alleen een zaak van het verstand, maar zeker ook van het hart. De apostel Paulus in zijn beroemde preek op de Areopagus te Athene zegt dan ook dat God de mensen op aarde geplaatst heeft "Opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons" (Hand. 17:27).

   God maakt zich bekend aan ieder die Hem zoekt, die rein van hart is, aan diegenen die de wil hebben om God te leren kennen om Hem te dienen. Wij kunnen God niet bewijzen, omdat Hij God is. God bewijst zichzelf in zijn getuigenissen.

   Ik zou dit willen vergelijken met het voorbeeld van wegwijzers. Wanneer we met de auto ergens naar toe willen gaan, zien we de wegwijzers die ons naar het doel toebrengen.

   Zo ook in het leven heeft God wegwijzers geplaatst, die naar Hem wijzen. Helaas, de tegenstander van God gebruikt ook wegwijzers, die ons van de goede weg kunnen afleiden. Maar indien iemand echt naar God verlangt, zal hij of zij zeker de ware wegwijzers herkennen met behulp van Gods wegenkaart, de bijbel.

   Dit zal nu verder in drie thema's uiteengezet worden. 1. De natuur getuigt van Gods schepping. 2. De H. Schrift, waarin Gods belangstelling voor de mensen beschreven wordt, getuigt van zijn bestaan. 3. De kennis van goed en kwaad getuigt van God.

De natuur

   De kennis die God openbaart aan de mensen bereikt ons via onze zintuigen. Uit onze waarnemingen van de natuur, worden wij overtuigd van de redelijkheid van haar ontstaan door een Schepper.

   We weten dat alle vormen van leven groeien. Zij reproduceren zich door een eigen systeem. Niemand kan ontkennen dat het leven een oorsprong of begin heeft gehad.

   Alleen de oorzaak, of de verwekker, van het leven wordt ontkend door de atheïsten. Zij verklaren dat het leven ontstond -- door toeval -- op de warme helling van een vulkaan. Zij geloven dit, maar gaan voorbij aan de feiten.

   Pasteur heeft ondubbelzinnig aangetoond, dat leven slechts uit leven voortkomt. Iedere levende cel is in zijn opbouw zo ingewikkeld dat ze onmogelijk uit zichzelf kan ontstaan.

   De Engelse astronoom Hoyle, met zijn collega Wrick-Ramasinge, menen nu dat bacteriën uit de ruimte (misschien door een of andere intelligentie gebracht) de bron van leven op aarde waren!

   Een grote fout die de ontwerpers van de evolutieleer maken, is dat ze cellen persoonlijke intelligentie en vermogen toekennen, om zich te veranderen in die vorm die hun het best uitkomt, terwijl de biogenetica leert dat iedere levende cel zich reproduceert volgens de eigen DNA code en een eigen beschermingssysteem heeft tegen mutaties.

   Zo kunnen wij nog steeds vaststellen dat alle vormen van leven zich voortplanten naar hun eigen aard. Ondanks 150 jaar Darwin en de enorme toegenomen kennis van biologie en de ontwikkeling van de evolutieleer zelf, blijft deze leer nog altijd een onbewezen 'geloof'.

   Heel de fraai opgezette tijdschaal, met de veronderstelde ontwikkeling van het leven, is zuiver speculatief. Een cirkelredenering wordt gebruikt bij de ouderdomsbepaling der fossielen. Eerst bepaalt men de ouderdom van de grondlagen op basis van de aanwezige fossielen. Daarna bepaalt men de ouderdom van de fossielen op basis van de grondlagen waarin ze voorkomen!

   De beschrijving van evolutieaanhangers van hoe vogels uit reptielen, en insekten uit wormen, zouden zijn ontstaan, is een aanfluiting van alle redelijkheid. Het getuigt van een verbazende lichtgelovigheid, of een blinde vooringenomenheid.

   De evolutieleer heeft ook sociale gevolgen. Karl Marx droeg zijn beroemd geworden boek op aan Darwin omdat hij in zijn geschriften de sleutels had gevonden voor zijn wereld hervormend denken. Vele filosofen hebben de leer van Darwin aanvaard en de gevolgen voor de maatschappij zijn duidelijk negatief. Vele sociologen worden verontrust door de steeds stijgende problemen en kunnen hiervoor geen oplossing vinden, omdat zij een mensbeeld hebben dat voortkomt uit de evolutieleer. De ware aard van de mens, die God verlaten heeft, zien zij niet in.

   Uit de natuur leer ik dat Iemand de grote Levensgever moet zijn. Het bezielde kan niet ontstaan uit het onbezielde en het persoonlijke niet uit het onpersoonlijke. De natuur spreekt, als het ware, over de grootheid van haar Schepper. Ik denk hierbij aan Psalm 19:2-5 "De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt het werk van zijn handen. De dag doet sprake toestromen aan de dag, en de nacht predikt kennis aan de nacht. Het is geen sprake, en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen: toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld."

   Wie heeft nog niet stilgestaan voor een prachtige zonsondergang als de hemel rood kleurt? Wie ondergaat niet de weldadige rust en kalmte, die uitgaat van het natuurschoon in een landschap? Wie genoot nog niet bij een wandeling van de bloemen, de geuren, het fluiten van de vogels? Wie is niet beïndrukt door de majesteit der witbesneeuwde bergtoppen, het overweldigende van een gletsjer? Welk gevoel geeft het u bij het zien van een bruisende zee met daarbij geluiden van wind, de branding en de zilte zeelucht? Was u nog nooit geboeid door allerlei grillige wolkencombinaties, de pracht van een regenboog, de pracht van allerlei kristallen? Bij een onweer wie voelde zijn hart niet bonzen als de bliksem dichtbij insloeg en een geweldige donderslag alles verschrikte? Getuigt dit niet van de Allerhoogste, die sprak en het was er?

   Kijk eens 's nachts naar de oneindige ruimte rond de aarde, met haar planeten en sterrenpracht, haar regelmaat en wetmatigheid. Getuigt dit niet van de Oneindige, de Eeuwige Wetgever?

   Wie is niet verbaasd hoe sommige dieren en planten zo op elkaar afgestemd zijn, dat ze zonder elkaar niet kunnen leven? Dit sluit elke evolutie uit.

   De schoonheid, het ingenieuze van de natuur spreekt over haar Schepper. Wij kunnen lezen in de Schrift: "Want hetgeen van hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld, uit zijn werken met het verstand doorzien" (Rom. 1:20).

   De schoonheid en de harmonie leert ons van de natuur houden -- ook omdat wij de natuur nodig hebben. Indien wij de natuur niet waarderen, kunnen wij ook God niet liefhebben.

   De stijgende milieuproblematiek vindt zeker zijn oorsprong in het verlaten van God. De ecologie leert dat alles leeft vóór de andere, wegens de wisselwerking tussen de levende wezens en de wederzijdse afhankelijkheid. De planten verschaffen voedsel en zuurstof aan mens en dier. Planten die afgestorven zijn dienen nog als groeimateriaal voor nieuw leven. Ook zijn er dieren die andere dieren eten in een noodzakelijk ecologische kringloop.

   En ten slotte is er de mens die heel de natuur gebruikt, de natuur die aan hem onderworpen werd. De onverbrekelijke samenhang van alle vormen van leven op aarde leert ons lief te hebben, en elkaar te dienen, en verwijst naar haar Ontwerper en Levensgever, Jezus Christus, die zijn leven gaf, zodat wij zouden leven. Deze is de grote les uit de natuur, waarin God zich openbaart als Schepper van het leven.

De H. Schrift getuigt van God.

   De H. Schrift vormt een belangrijke basis voor mijn geloof in God. Immers, men kan niet over God en geloof spreken zonder dit boek te noemen, een boek dat blijkt door toedoen van God tot stand gekomen te zijn. De bijbel is het enige boek waarin God zich openbaart.

   De eerste bijbelboeken ontstonden ongeveer 3000 jaar geleden toen God aan Mozes bevel gaf om de wet Gods op te schrijven (Deut. 31:22-26). Mozes als profeet werd opgevolgd door gelovige mensen die in de loop der tijden door God werden uitverkozen. Zij ontvingen openbaringen van God en deze godsspraak werd door hen te boek gesteld om bewaard te blijven voor het nageslacht als richtlijn voor het leven.

   Het waren niet hun eigen ideeën die ze neerschreven, maar ze gehoorzaamden Hem die tot hen sprak. Zij waren getuigen van dit gebeuren en van de wonderen waarmee God zijn woord bevestigde.

   Bij de komst van Jezus Christus werd deze godsspraak vervuld en verder doorgegeven door de apostelen. Deze openbaring door Christus is zo groot omdat Hij als Zoon van God getuigt. Daarom wordt Hij ook het Woord Gods genoemd, de Logos. De komst van Jezus Christus is de belichaming van al wat tevoren over hem geschreven werd. Meer zelfs: Zijn komst is de bevestiging dat God de Eeuwige Levende, de Waarachtige God is, die zijn heil openbaart in de Zoon. De komst van de Messias, Jezus Christus, is het grote bewijs dat God bestaat. Daarom is het woord van God vandaag voor christenen een heilig woord, dat ze gehoorzamen.

   Er zijn nog andere godsdiensten in de wereld, met boeken die als heilig worden beschouwd. Maar deze hebben nooit de kenmerken van de bijbel. Zij bevatten ook prachtige uitspraken, maar missen de kennis en waarheid die de bijbel bevat. De bijbel openbaart God en het geloof tot eeuwig leven.

   De bijbelschrijvers schreven op aanwijzing van God. Hiervoor gaven zij geen fantastische argumenten. Het geschrevene was het bewijs, en het hoge peil van de zedelijkheid verwijst naar de ware Auteur.

   Veertig schrijvers over een tijdsspanne van meer dan 1000 jaar brachten dit boek tot stand als een aaneensluitend geheel. Zonder toedoen van God is zoiets gewoon onmogelijk.

   Ook de onomwondenheid en de oprechtheid zijn buitengewoon. Zowel de edelste als de slechtste daden zijn beschreven, alles even zakelijk.

   De bijbel bevat geen verkeerde ideeën, zoals er in vele godsdiensten in de oudheid voorkomen, b.v. van een platte aarde die op de rug van een olifant rust. De bijbel spreekt van een ronde aarde (Jes. 40:22) die in de ruimte zweeft (Job 26:7). De bijbel leert dat de soorten zich vermenigvuldigen, ieder naar zijn eigen aard (Gen. 1:24,25). De bijbel leerde hygiënische wetten, die de Joden beschermden tegen vele besmettelijke ziekten, die de andere volken teisterden.

   Alhoewel de zondvloed heftig omstreden wordt, is de diepgaande invloed, die ze op de aarde heeft gehad, duidelijk aantoonbaar door b.v. de steenkoollagen, zoute zeeën in sommige gebergten alsook fossielen die getuigen van deze wereldwijde catastrofe.

   Dit alles maakt duidelijk dat de kennis van de natuur en van het leven zoals beschreven in de bijbel van goddelijke oorsprong is. Anders was het niet mogelijk zulk een nauwkeurig boek te schrijven.

   De bijbel is nauwkeurig in de beschrijving van de natuur. Als historisch boek is zij het niet minder. Geschiedenissen betreffende de volken waarmee de Joden in contact kwamen rondom Palestina zijn door archeologische ontdekkingen herhaaldelijk bevestigd en de bijbelcritici zijn op dat punt verstomd.

   De goddelijke inspiratie van de bijbel wordt ook aangetoond door de bekendmakingen aan de profeten van Gods raadsbesluit over bepaalde volken, b.v. de profetieën over Babel, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen. De geschiedenis van deze volken bewijst de waarheid die God gesproken heeft door zijn profeten.

   Wie het goddelijke van de bijbel ontkent, heeft geen verklaring voor deze uitgekomen profetieën. Het toeschrijven hiervan aan toeval is niet redelijk. Toeval berust op de kansmogelijkheden. De moderne kansberekening toont dan ook onweerlegbaar aan dat het gewoon materieel niet mogelijk is zulke nauwkeurige uitspraken te doen over zaken die honderden jaren in de toekomst liggen.

   Ondanks eeuwen kritiek en ongeloof is het Woord van God nog steeds levendig en krachtig. De Schrift zelf leert dat dit Woord eeuwig zal standhouden (1 Petrus 1:25; Jes. 40:8).

Het bestaan van zedelijke normen getuigt van God.

   Ik geloof in God, ja dit vind ik zelfs een noodzaak, omdat zonder God er geen onderscheid kan zijn tussen goed en kwaad. Het leven heeft dan geen zin, maar is slechts een toeval. Alles zou een wetmatig bio-chemisch gebeuren zijn, waarbij goed en kwaad niet gelden. Indien God niet bestaat, is er geen bron voor zedelijke normen.

   Eeuwen lang trachtten filosofen regels uit te denken, die de (ongelovige) samenleving beter, rechtvaardiger en gelukkiger zouden maken. Deze filosofen beoogden een goede maatschappij zonder God. En wat is er tot nu toe terechtgekomen van hun vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid? Wat is het resultaat van hun denken? Overvolle gevangenissen, meer en meer onbestrafte misdaad.

   Telkens als het geloof in God als bron voor de zedelijkheid verstikt wordt, ontaardt de samenleving in zedeloosheid. Het is een geschiedenis zo oud als de mensheid. De mens zonder God heeft geen norm meer die iets verbiedt.

   Nu de christelijke invloed in de maatschappij afneemt en het humanisme als 'geloof' daarvoor in de plaats komt, is een voortschrijdende aftakeling van het gezin duidelijk merkbaar, en daardoor de ontaarding van de hele samenleving, omdat het gezin de plaats is, waar het kind opgevoed moet worden tot een zedelijke persoon, die geschikt is voor een harmonieuze samenleving.

   Deze teruggang spruit voort uit het humanistisch denken, dat bij het maken van wetten de norm van goed en kwaad uit zijn eigen hoofd haalt. De mens bepaalt zelf wat goed en kwaad is, maar dit kan niet tot een juist resultaat leiden omdat hij bij zichzelf begint, maar daar dan ook noodgedwongen eindigt. De mens kan niet boven zichzelf uitstijgen. De som van het menselijke blijft menselijk.

   Dit merken we goed op bij de rechtspraak. Als we deze vergelijken met vroeger, dan stellen we vast dat de strafmaat voor hetzelfde vergrijp steeds geringer wordt, zover zelfs dat er veel onbestrafte misdaad voorkomt.

   Door het verschuiven van de begrippen van goed en kwaad -- het kwade wordt immers niet meer zo erg als kwaad ervaren -- heeft de mens zonder God alle vaste normen voor goed en kwaad verworpen.

   De mens die op eigen houtje zijn problemen trachtte op te lossen, heeft een wereld vol problemen geschapen. Hij trachtte God te zijn, maar is nog steeds een gevallen mens.

   De mens die riep: 'Geen God! Geen meester!' begrijpt niet dat hierin de kern ligt van zijn eigen zelfvernietiging omdat men zonder God geen zin aan het leven kan geven.

   Waaraan zou de mens goed en kwaad kunnen vergelijken zonder God? Waarom zou ik rechtvaardig zijn als ik er geen baat bij had? Zou ik niet trachten in mijn voordeel de wetten te omzeilen? Waarom zou ik goed doen als ik hierdoor zou lijden? Zonder God is er toch geen ander einde dan een grafsteen met mijn naam erop.

   Ik geloof dan ook dat, ware het niet voor God, de samenleving allang onmogelijk zou zijn geworden door de verschrikking der misdaad en geweld, wegens het evolutieprincipe dat alleen de sterksten overleven. Het is door het geweten in iedere mens en de wil van God, dat het nog niet zo ver gekomen is.

   De mens zonder God, die roept om vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid begrijpt niet dat hiervoor een liefde nodig is die hoger is dan zijn liefdesbegrip.

   Voor de mens zonder God is zijn vrijheid een meer persoonlijke zaak, daar hij minder rekening houdt met zijn evennaaste. Is het dan te verwonderen dat er zoveel verbittering ontstaat, zoveel liefdeloosheid?

   Ware vrijheid kan alleen bestaan door een liefde die de andere vrijlaat. En liefde kan niet afgedwongen of gekocht worden, anders is ze geen liefde meer.

  "De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. De liefde vergaat nimmermeer" (1 Kor. 13:4-8).

   Zonde is het overtreden van de liefde. Liefde hoopt op wederliefde en wederliefde kan alleen in vrijheid ontstaan bij wederzijds geloof en vertrouwen.

   Omdat bij de mens zonder God zijn vrijheid een meer persoonlijke zaak is, zal hij slechts een beperkte liefde kennen, namelijk, deze die van belang is voor zijn vrijheid. Deze kan emotioneel zijn (b.v. liefde voor zijn gezin of voor zijn club) maar ook beredeneerd (b.v. de liefde voor zijn vakbond of voor zijn suikertante). Zijn doen en laten is slechts begrensd door zijn eigen verlangens. Zijn liefde is werelds, niet goddelijk.

   Ik heb gemerkt, dat door de toenemende goddeloosheid, de liefde wijkt in de harten van de mensen. Het is leeg en kil geworden. De hieruit voortkomende eenzaamheid en wanhoop leidt tot zelfmoord, druggebruik en allerlei ijdelheden. Men tracht tevergeefs het leven in pessimisme draaglijk te maken, een leven met geen ander uitzicht dan de dood.

   Zonder God verdwijnt vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid -- het goede eveneens.

Zedelijkheid door het geloof in God.

   De H. Schrift beschrijft de natuurlijke mens als iemand die geen goed doet voor God (Rom. 3:11-20). Zijn liefde beperkt zich tot zijn omgeving. De mens blijkt van nature slecht te zijn.

   Dit is in tegenstelling met wat ongelovigen menen. Wanneer God leert dat de onbekeerde mens slecht is, zelfs des doods schuldig, kunnen velen dit niet vatten doordat ze hun eigen leven vergelijken met hun eigen norm van goed en kwaad.

   Hier gebeurt de scheiding tussen gelovige en ongelovige. Gelovigen erkennen ten opzichte van God, dat ze inderdaad zondaars zijn.

   Ik weet het. Men hoort dit woord niet graag. Men vind het zo zwaar beladen. Het klinkt zo erg. Maar een gelovige vergelijkt zichzelf met wat Gods woord leert over de mens en vindt in de bijbel de bron voor het handhaven van zijn zedelijkheid. Daarin wordt ook de diepere zin van het bestaan bekendgemaakt, de onverbrekelijke belofte van God voor een eeuwig leven in liefde bij Hem.

   Bedenk dat God ons in zijn liefde niet alleen dit leven geeft, maar ook vrijheid van denken en handelen schenkt. Liefde kan slechts bestaan als de andere vrij blijft. Met deze vrijheid kunnen wij God loven en aanbidden, maar ook vervloeken. Dit ligt besloten in de volmaakte liefde van God. Liefde hoopt op wederliefde. Daarom gaf Jezus zijn leven. Hij had ons eerst lief en bood zichzelf aan als zoenoffer voor onze zonden en ontvangt daardoor de wederliefde van de gelovigen.

   Welke liefde kiest u, die van God, of die van de wereld? Christenen tonen nu reeds dat zij burgers zijn van het rijk Gods, omdat zij in heel hun denken en handelen de hoogste norm nastreven, de liefdewet van Jezus die in hun hart is geschreven.

   Door het geloof in Jezus Christus ontvangt men van God de kracht om het goede te doen. Door het geloof verkrijgt men hoop om het lijden te kunnen dragen, maar ook een geestelijke kracht om anderen in liefde te steunen wanneer zij lijden.

   Een christen is nooit alleen, zelfs in de bangste dagen is zijn vertrouwen en hoop steeds op Jezus gesteld. Hij leeft niet voor zichzelf maar voor zijn evennaaste.

   Heel de schepping getuigt van de dienende liefde, het leven voor elkaar. Ook Gods woord, de H. Schrift, leert deze liefde, maar wijst eveneens naar de zwakke menselijke natuur die uit zichzelf het goede niet kan doen. God biedt zijn liefde aan als oplossing voor dit kwade.

   In deze voordracht trachtte ik naar voren te brengen, waarom ik God geloof. De voorbeelden die ik aanhaalde zijn wegwijzers die God zelf aan de mensen heeft geven, opdat zij tot geloof zouden komen.

   De getuigenis van God in de natuur en in de H. Schrift, alsook de kennis van goed en kwaad, tonen aan dat God bestaat, des te meer nu deze getuigenis bekrachtigd is door Jezus Christus.

   Ik nodig u dan ook uit om de bijbel ernstig te onderzoeken, zodat ook u tot geloof zou komen. Wat u ook nu gelooft, bedenk dat uw geloof niet op gevoel mag steunen, maar op de kracht en de waarheid van God, op het heil in Jezus Christus.

   Komt daarom tot geloof, hebt berouw, bekeert u en laat u dopen tot vergeving van zonden zoals de apostel Petrus heeft uitgeroepen (Hand. 2:38). Komt tot Jezus, want Hij roept u.

Tony Geens

De schriftgedeelten in dit artikel zijn uit de Nieuwe Vertaling, © Nederlands Bijbelgenootschap 1951 (tenzij anders aangeduid).